1300 bouen der Schelueringhe. (Gysseling Corpus I, 2762). In een eerdere tekst blijkt deze naam nog geen propriale status te hebben, a. 1241 kop. super clivi- sione cujusdam scelveringhe Cronet Cart, de Dunis 1864, 320). Wellicht heb ben we hier met hetzelfde woord schelvering te doen dal nog bekend is als 'op geworpen aarden walletje' (Vlam 1942, 72-73). In zijn hydrologische functie zal het echter niet het walletje hebben aangeduid, maar de greppel die overbleef na het opwerpen ervan en dan vervolgens ook 'greppel, geul' in het algemeen. De Schenge, thans een waternaam, maar in 1147 tevens een nederzetting of een ambacht, a. 1147 kop. Baldwino de Skinga Lexicon317). Deze naam is tot nu toe onverklaard gebleven. De Schuringe, water bij Nieuwe Tonge, a. 1697 de Schierringe Caartboeck van Voorne). Over de betekenis van de naam is men het niet eens. Schönleid denkt aan een afleiding bij het adjectief schier 'helder' en Van den Berghe aan een afleiding bij het werkwoord schuren (Schönfeld Wn, 110; Van den Berghe 1960,26). De Tieringe, veldnaam te Kapelle, in oorspong de naam van een vroegere rest- geul van een Duinkerke-II kreek, a. 1529 de Tierye, zeventiende eeuw de Tyringede Tieringe (Dekker 1971, 22). Dekker brengt de naam in verband met een kort na 1140 vermelde waternaam Thuringa ulit, een samenstelling van het appellatief vliet met een -/«g-afleiding van de persoonsnaam Thura Lexicon 346). Dit lijkt mij niet zo waarschijnlijk, omdat de -u- eerder een -ö- dan een -ie- representeert. Over de naam Tieringe durf ik verder niets te zeggen. De Vlaarding, waarschijnlijk eind elfde eeuw kop. ripam fluminis quod voca- tur Flardinghe Lexicon369). Evenmin als het Lexicon waag ik mij aan een uit spraak over de etymologie van deze naam. Wateringen (zie verder hierboven). Hoewel deze naam alleen als nederzet- tingsnaam is overgeleverd, moeten we waarschijnlijk toch uitgaan van het topo grafisch appellatief watering 'wetering'. De Wibinge, mogelijk een verdwenen waternaam op Walcheren, a. 1181-1210 kop. ub Wibinge Lexicon398). Het Lexicon vermoedt hierin een -Zng-afleiding bij de persoonsnaam Wibe. De Wielingen (zie boven). De Zeepling, langwerpige strook moeras bij Wouw, a. 1750 de Zeepling of Bieskens (Van Loon 1965. 40). De alternatieve namen suggereren dat hier een water door verlanding tot moeras is geworden. De basis van de naam gaat terug op een ablautende vorm zeep- bij het werkwoord sipen 'sijpelen', maar het is niet duidelijk of we nu met een -wg-afleiding bij zepel- of een -//«g-afleiding bij zeep- te doen hebben. De Zekelinge, verdwenen waterloop bij Waarde, a. 1251 Zekelinghe (OBHZ Kruisheer II, 900). Schönfeld ziet in deze naam een afleiding bij een veronder steld werkwoord *sêkelen 'sijpelen" (Schönfeld Wn. 111). De Zellinge, verdwenen polder ten noordwesten van Borsele, a. 1318-1319 Zellinc (RZ I, 51); a. 1343 Zellincpolre (RHen II. 477); a. 1415 kop. die Zellinge (Van Mieris IV, 313). De polder moet genoemd zijn naar een water de Zellinge, waarvan de naam op zijn beurt weer voortkomt uit het topografisch appellatief zellinge "(gegraven) inham of haventje in buitengrond' (MNWB VII, 953). 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 47