Natuur- en veldnamen Ondanks de vele onzekerheden die wij onderweg tegenkwamen was het terug vinden van de oorspronkelijke waternamen nog het eenvoudigste deel van onze poging tot ordening van het Zuidwest-Nederlandse -z'ngefwj-namenmateriaal. Er waren toch meestal wel grammaticale, naamkundige of extra-linguistische aan wijzingen die ons de richting konden wijzen. Bij de andere naamdragende cate gorieën ligt dat veel moeilijker. Bij gebrek aan voldoende bronnen is vooral het onderscheid tussen oorspronkelijke natuurnamen die tot nederzettingsnaam zijn geworden en primaire nederzettingsnamen vaak nauwelijks te maken. Een verge lijking met andere naamtypen in Zuidwest-Nederland doet evenwel vermoeden dat de eerste van deze twee categorieën ook onder de -inge(n)-namen ruim schoots moet zijn vertegenwoordigd. Daarom nu eerst een overzicht van de oor spronkelijke natuur- en veldnamen op -inge(n). De Barninge. Deze naam heb ik op twee plekken aangetroffen; ten eerste voor een perceel bij Groede, gelegen bij een stuk 'uutghedarinckt landt', a. 1415 de Barneghe (Gottschalk II 1958, 259); ten tweede voor den mesperck, ghenaempt de Barninghe, ten noorden van Sint Kruis (Gottschalk II 1958, 234). We hebben hier te doen met het appellatief barninge 'branden, brandstof' in toponymische functie (MNWB I, 953). De Beteringe, gebied bij het verdwenen Hildernisse, a. 1359 die Beteringhe (Van Loon 1966, 116). Het woord beteringe betekende onder meer 'overwaarde' (Stallaert I 1890, 221). Gaat de naam wellicht terug op een term uit de moeront- ginning, vergelijkbaar met bij voorbeeld overmate (Rentenaar 1965, 130-142)? Buttinge, a. 1249 Buttinghe OBHZ Kruisheer II, 823); a. 1342-43 Alard Bet van der Buttinghen (RZ III, 389). De huidige uitspraak luidt [ter bottinge] RND 5, 58). Het lidwoord staat een verklaring als vroeg-middeleeuwse -ingja-naam in de weg. De naam is in ieder geval vrouwelijk en kan misschien gezien worden als een afleiding bij bot 'stomp, boomstronk' (Mansion 1935, 26). De betekenis zou dan zijn geweest 'plaats die gekenmerkt wordt door boomstronken'. Plekken die hun naam danken aan de aanwezigheid van darink zijn a. 1745 den Darinkpolderblok te Kruisland, Steenbergen 1972, 255) en a. 1566 Dar- ringhen bij Oosterzwake (zie boven). De Dellinge, perceel te Wouw, a. 1571 de Dalinghe, a. 1642 de Dellinghe (Van Loon 1965, 79). Van Loon dacht aanvankelijk aan het Middelnederlandse woord dellinge 'laagte', maar later aan een variant van de naam de Dallen (Van Loon 1969,269). Drenkeling, tiendhoek te Rockanje, a. 1661 Drenkelinge (Van der Graaf 1958, t.o. 186); a. 1697 Drenckelyngh Caartboeck van Voorné). De naam is gevormd als afleiding bij het werkwoord drenken, ter aanduiding van land dat regelmatig onderliep (Schönfeld Wn, 112). De Gaderinge kwam zowel voor als poldemaam te Simonshaven, a. 1428 die Gaederinghe (Van der Gouw II 1980, 230) als te Poortugaal, a. 1910 Groote Ga- dering en Kleine Gadering TMK II 1910, blad 523 Het Middelnederlandse woord gaderinge betekende onder meer 'vergadering tot het onderzoeken van de grenzen van een leen' MNWB II, 869-870). Heeft het van daaruit wellicht ook een toponymische functie gekregen? Gapinge (zie ook boven), a. 1216 Gapinge (OBHZ Koch I, 361); a. 1411 in de Gapinghe (Wiersum 1907, 56). 'De landlieden zeggen Ter Gapinge(Tack 1934, 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 48