rikx 1971. R 45). De lokale uitspraak luidt [kloetege] (De Boo 1964, 68). Gysse- ling ziet in deze naam een -mg/a-afleiding bij klöta- 'rond voorwerp' (Gysseling TW, 565). Wat de basis betreft, ben ik het met hem eens, ten aanzien van de aard van de afleiding lijkt hij mij een omweg te hebben gekozen. Immers de betekenis zou dan zijn geweest 'collectiviteit van mensen die op een verhevenheid wonen'. Een naamsemantische vergelijking met andere Zuidwest-Nederlandse -inge-na men wijst eerder in de richting van een naam die in zijn betekenis direkt de lo kale situatie op het naamgevingsmoment karakteriseert, dus 'plaats die geken merkt wordt door een verhevenheid'. Of de naam Kloetinge nu grammaticaal mannelijk of vrouwelijk is, valt niet te zeggen, maar hij lijkt mij in ieder geval niet onzijdig en daarmee is zijn ontstaan helaas wel moeilijker dateerbaar gewor den. Kralingen. Deze naam komt in Zuidwest-Nederland op drie plaatsen voor, bij Rotterdam (zie boven), in Goedereede, a. 1701 Cralingen en in Dirksland, a. 1899 Kralingen (Rentenaar 1984, 405). Zoals ik bij een eerdere gelegenheid al eens heb geschreven, doet de grote frequentie van deze naam in een betrekkelijk klein gebied vermoeden, dat we hier te maken hebben met voorbeelden van se cundaire naamvorming, uitgaande van een verondersteld appellatief *cralinge, dal op de gebogen vorm van een oever of dijk zou kunnen duiden (Rentenaar 1984, 405). Kruiningen. Hierbij valt hetzelfde op te merken als bij de naam Kloetinge. Ik ben het met Gysseling eens ten aanzien van de basis van de naam, Germaans krünö- 'kruin', maar niet ten aanzien van de aard van de afleiding. Ik betwijfel de mogelijkheid van een grammaticaal onzijdige afleiding en opteer voor een vrou welijke of mannelijke, wat als betekenis zou opleveren 'plaats die gekenmerkt wordt door een kruin of verhevenheid'. De Lopinge, zandbank ten westen van Cadzand, a. 1555 de Loopinghe (Gott- schalk I 1955, afb. 22). Gottschalk ziet deze naam als een afleiding bij die van het leen ten Langhen Loope, dat in de vijftiende eeuw in zee is verdwenen (Gott schalk 1958, 33). De Moerdelinge (zie boven). De Pekelinge, poelgebied ten oosten van Aagtekerke, in het noorden van het voormalige ambacht Grijpskerke, a. 1260 kop. decima de Pekelinge (OBHZ Kruisheer III. 1249); a. 1289 kop. die tijnde van Pekelinghen OBHZ De Fre- mery, 258). Tack wil in deze naam graag een afleiding van een persoonsnaam zien (Tack 1932, 66-68). Zijn argument is onder meer dat tienden soms werden aangeduid met de naam van een vroegere eigenaar. Kijken we echter naar zijn voorbeelden, dan zien we dat de compositorische structuur van die gevallen an ders is. In tegenstelling tot bij de tiende van de Pekelinge blijkt bij die tienden de persoonsnaam namelijk steeds in de tweede naamval te staan. Voor de betekenis van de naam de Pekelinge kunnen wij volgens mij uitgaan van het woord pekel 'zout' met een -(/J/ng-afleiding, dus Tand dat aan de invloed van brak water is blootgesteld', een verklaring die door Tack op grammaticale gronden was afge wezen omdat hij niet had gezien dat er sprake was van een vrouwelijke -ing-af leiding in het enkelvoud. De Pittinge, gebied te Zuiddorpe, a. 1572 inde Pittynghe (Wesseling 1966, 63). Mijns inziens heeft Wesseling deze naam terecht verklaard als 'plek waar putten zijn'. De Poortlingen (zie boven). 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 50