status van degenen naar wie de nederzettingen zijn genoemd (Rentenaar 1991 b,
1-2). Moeten deze -inghem-namen nu het naamtype representeren dat volgens
Gysseling zo expansief is geweest dat het verschillende malen zelfs een omvor
ming van -inge tot -inghem heeft bewerkstelligd? Ik betwijfel of de ontwikkeling
in Zuidwest-Nederland op deze manier is verlopen. Kijken we, voor zover dat
mogelijk is, naar de verspreiding van de -inghem-namen, dan treffen we ze aan
in Zeeuws-Vlaanderen, op Walcheren en op Noord-Beveland. Bodemkundig gaat
het om gebieden die na de Duinkerke-II transgressie, vanaf 600, als eerste weer
bewoond zijn geworden. Mijns inziens is het -inghem-type hier minstens zo oud
als het -inge-type. Tegelijkertijd valt echter op dat de -inghem-namen volledig
ontbreken in de gebieden die na de Merovingische tijd, dus na ca 750, in cultuur
zijn gebracht. Dit duidt erop, dat hun productiviteit waarschijnlijk niet langer
heeft geduurd dan het einde van de achtste eeuw. Daarna werd het -inghem-type
als naamvormingsmodel geheel verdrongen door het -inge-type, dat in de daarop
volgende eeuwen zo'n belangrijke rol zou gaan spelen. Plaatsen met een -ing-
hem-naam bleven in de vroeg-middeleeuwse nederzettingsfase steken en vervie
len tot onbeduidendheid. Vele verloren tenslotte zelfs het karakter van nederzet
ting. Andere naamtypen zouden het beeld van de Zuidwest-Nederlandse
toponymie in de middeleeuwen gaan bepalen en daaronder zouden de -inge(n)-
namen een belangrijke rol gaan spelen
22