Afb. 2. Het rechter zegel aan de oorkonde van Willem Badeloge. gel van Middelburg". Lijnrecht hiertegenover staat de opvatting van de uitgevers van het reeds genoemde Corpus Sigillorum Neerlandicorum die hetzelfde stukje was hebben beschouwd als het zegel van de abt van Middelburg. Meer recente lijk heeft Cerutti zich over dit probleem gebogen. Voor hem heeft in ieder geval vast gestaan dat aan deze oorkonde het zegel van de abt en dat van het schepen college van Middelburg heeft gehangen. Met de nodige voorzichtigheid heeft ook hij het geschonden rechter zegel voor dat van de Middelburgse magistraat gehouden12. Voor het oplossen van dit probleem zullen wij eerst bepalen welke zegels in de tekst van de oorkonde worden aangekondigd. In de zegelaankondiging worden twee zegels genoemd, namelijk een zegel dat wordt aangeduid met 'sigillum nos trum', ons zegel, en het zegel van de abt van Middelburg11. Welk zegel nu met het eerstgenoemde wordt bedoeld, blijkt uit de voorafgaande tekst van de oor konde. Willem, zoon van Wivina, en zijn vrouw Badeloge zijn niet alleen de per sonen die de rechtshandeling, de verkoop, verrichten, maar ook degene die deze bekend maken, de oorkonders. De echtgenoten zijn vanaf het begin de personen die telkens met wij dan wel met ons worden aangeduid. Dit betekent dat de oor konders ook het onderwerp zijn in de zegelaankondiging. Een wisseling van sub ject komt immers in de tekst niet voor. Met het 'sigillum nostrum': 'ons zegel', wordt dus het zegel van Willem zoon van Wivina en zijn echtgenote Badeloge aangekondigd. Wij mogen dan ook vaststellen dat aan deze oorkonde oorspron kelijk het zegel van de abt van Middelburg en dat van de oorkonders heeft ge hangen. 11. M. Hüffer (ed.). Bronnen voor de geschiedenis der abdij Rijnsburg, I, (Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Kleine serie 31, 's-Gravenhage 1951), nr 56. 12. Cerutti, 'De schepenbank in de Brabantse stad', 52-53. In verband hiermee heeft hij de toenma lige rijksarchivaris in Zuid-Holland, drs J. Fox, om raad gevraagd. Deze heeft zich achter de opvat ting van Van den Bergh en Hüffer geplaatst. Cerutti reageert in zijn artikel op de studie van Gosses, De rechterlijke organisatie van Zeeland, 143, waarin deze oorkonde wordt genoemd, maar niets over de bezegeling wordt meegedeeld. Ik kom over de uiteenlopende opvattingen van beide onderzoekers betreffende de rechtshistorische aspecten van deze oorkonde aan het slot van dit artikel nog te spre ken. 13. Vgl. de in de bijlage gegeven tekst met vertaling. 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 95