Dit complex ligt opmerkelijk dicht bij de verdronken handelsnederzetting bij
Westhove, zodat het het vermoeden versterkt dat, net zoals handelsplaatsen als
Maastricht, Dorestad, Tiel. Deventer of Medemblik, ook de Walcherse handels
nederzetting deel van het koningsgoed heeft uitgemaakt, of daar in ieder geval
door tol- en andere koninklijke rechten nauw mee verbonden is geweest.18 Mede
tegen deze achtergrond raak ik er dan ook meer en meer van overtuigd, dat Van
der Feen en Koch gelijk hebben gehad met de veronderstelling dat Walcheren
niet alleen de naam van het eiland en van het koningsgoed, maar ook van de han
delsnederzetting is geweest.19
Waar rond 800 op Walcheren de goederen van de Gentse Sint-Baafsabdij en de
Sint-Willibrordsabdij van Echternach hebben gelegen valt moeilijk na te gaan.
Bezit van Sint Baafs op Walcheren, Schouwen, Beveland en Borsele, wordt als
zodanig voor het eerst genoemd in een oorkonde van keizer Otto II uit 976,
waarin hij de abdij bevestigt in haar bezittingen.20 Veel eerder is in de goederen
lijst van de abdij van ca. 800 en in een oorkonde uit 864 sprake van bezittingen
van Sint Baafs, met name marisci, schorreweiden, 'in Fresia'en 'in [pago] Frie-
sinse'.21 Dat het hier gaat om goed in Zeeland is wel zeker; er zijn geen aanwij
zingen dat de abdij in de vroege middeleeuwen in het voormalige Friese gebied
ooit ander bezit heeft gehad dan hetgeen wordt genoemd in de oorkonde van
976.22 Het bezit op Walcheren, Beveland en Borsele wordt voor het laatst ver
meld in een bevestigingsoorkonde van koning Hendrik III uit 1040.23
18. Rotthoff, Studiën zur Geschichte des Reichsguts, 60-64 (Deventer, Dorestad), 102-106 (Maas
tricht), 128-131 (Tiel); Blok, De Franken, 77, 82; Lebecq, Marchands et navigateurs frisons, dl. 1,
141-163; C.L.Verkerk, 'Les tonlieux carolingiens et ottoniens aux Pays-Bas septentrionaux, aux bou-
ches des grandes rivières'. Publications de la Section Historique de l'Institut Gr.-D. de Luxembourg
104 (1988) 161-180; Van Es, 'Dorestad centred', 178-179; Dekker, Kromme Rijngebied, 98-117, 281 -
293 (Dorestad); Koch, 'Die Anfange der Stadt Deventer'; J.C.Besteman, 'Carolingian Medemblik',
Berichten ROB 24 (1974) 43-100.
19. Van der Feen, 'Walcheren', 155; Koch, 'Middeleeuws Walcheren', 9-13. Van belang is in dit
verband wat Blok kort geleden over de naam Walcheren heeft gezegd. D.P.Blok, 'Walcheren, een
raadselachtige naam', Walacria. Een kroniek van Walcheren 1 (1987) 8-11. Hij vat - overigens wel
voorzichtig - de naam Walcheren op als een datief meervoud bij walk-hara, 'vochtige zandrug'. Zou
dat juist zijn, dan zal de naam primair slaan op het vroeg bewoonde noordwestelijke deel van het ei
land op en bij de oude duinen, waar de handelsnederzetting, zo niet de enige, dan toch verreweg de
belangrijkste woonplaats is geweest. Een en dezelfde naam voor eiland en hoofdplaats, en vervolgens
ook voor het koningsgoed is in dat geval goed denkbaar. Misschien is dan primair de handelsnederze-
ting bedoeld in de vroegste tekst waarin Walcheren wordt genoemd, namelijk de eind-8e-eeuwse vita
van Willibrord van de hand van Alcuin, waarin wordt verteld dat Willibrord rond 700 in een zekere
villam Walichrum een heidens afgodenbeeld kapot slaat, door de bewaker van het beeld wordt aange
vallen, maar wonder boven wonder ongedeerd blijft. Alcuin, 'Vita Willibrordi', caput 14. Gezien de
context lijkt het woord villa hier wel de betekenis te hebben van nederzetting.
20. Koch, Kruisheer, OHZ, dl. 1, nr. 44. Deze oorkonde, waarin naast het Zeeuwse ook ander bezit
wordt opgesomd, zegt met zoveel woorden dat het gaat om goederen, die 'quorundam tyrannica inva-
sione aliquandiu iniuste praereptas', de abdij door een tirannieke inval van zekere lieden waren ont
nomen. Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op de desorganisatie van het abdijbezit ten gevolge van de
Noormanneninvallen. Vgl. ook Dekker, Zuid-Beveland, 69-72.
21. Verhulst, 'Besitzverzeichnis Sankt-Bavo-Abtei', 214-216, 225-226, 234; Koch, Kruisheer,
OHZ, dl. 1, nr. 19.
22. Wel blijkt de abdij later bezit te hebben in Pendrecht, maar dat wordt pas in de eerste helft van
de 12e eeuw vermeld, Koch, Kruisheer, OHZ, dl. 1, nr. 109, en niet in de oorkonde van 976.
23. Koch, Kruisheer, OHZ, dl. 1nr.79.
120