Uit de door Verhulst geanalyseerde goederenlijst van de Sint-Baafsabdij van
ca. 800 blijkt dat de leenmannen, die in Zeeland schorreweiden van de abdij in
leen houden, verplicht zijn als jaarlijkse tijns bepaalde hoeveelheden wollen
mantels te leveren.31 Dit betekent dat daar schapen worden gehouden en laken
wordt vervaardigd; men mag aannemen onder andere op de bezittingen van de
abdij op Walcheren.32 Mogelijk wordt ook laken uitgevoerd en komt het zo be
kende pallia Fresonica, het Friese laken, mede van Walcheren.33
Een exportprodukt is zeker het zout, dat wordt gewonnen uit het met zout
doordrenkte veen onder de Duinkerke-II-klei34. Met het oog op deze bedrijfstak,
waarvan het bestaan in de vroege middeleeuwen in Zeeland uit enkele oorkonden
blijkt33, zou op Walcheren toch nog eens beter moeten worden gekeken naar het
mysterieuze stelsel van rechte en evenwijdige kreekruggetjes in het midden
noorden van Walcheren, zoals dat is gekarteerd door Bennema en Van der Meer.36
Het gaat hier onmiskenbaar om gegraven sleuven en vaarten, waarin oudland- en
middelland-klei is afgezet. Het feit dat zij aansluiten op de natuurlijke Duin-
kerke-II-kreken wekt sterk het vermoeden dat zij uit de vroege middeleeuwen
dateren, ook al is een ontstaan in de Romeinse tijd of eerder niet uitgesloten.37 Ik
31. Verhulst, 'Besitzverzeichnis Sankt-Bavo-Abtei', 225-226, 234.
32. Dat er ook archeologische aanwijzingen zijn voor textielnijverheid op Walcheren in de 9e eeuw
leidt Lebecq, Marchands et navigateurs frisons, dl. 1, 144, wel wat erg snel af uit de vondst van een
aantal naalden bij de verdwenen handelsnederzetting bij Westhove. Vgl. Roes, 'Les trouvailles de
Dombourg', dl. 2, 82; Van Regteren Altena, 'Domburg: Zilveren halsring', 41-42.
33. Aldus ook Verhulst, 'Besitzverzeichniss Sankt-Bavo-Abtei', 225, die zich bovendien afvraagt in
hoeverre de wol- en lakenproduktie op de Zeeuwse bezittingen van de Sint-Baafsabdij in de 9e eeuw
de handel in de naast de abdij gelegen Gentse portus heeft gestimuleerd. Het grote belang van de vee
teelt blijkt meer in het algemeen uit de vele veldnamen eindigend op -mede in de hiervoor ge
noemde goederenlijst van de abdij van Echternach van ca. 1200; 'mede' betekent weide- of hooiland.
Naast de vele botvondsten die wijzen op veeteelt, vooral schapenhouderij, is bij archeologisch onder
zoek echter ook akkerbouw in de vroege middeleeuwen aangetoond. Op de kreekrug ter plaatse van
de burg van Souburg zijn ploegsporen aangetroffen van vóór de aanleg van de burg. J.A.Trimpe Bur
ger, 'Plaatsen in Zeeland en West-Vlaanderen met het vroeg-middeleeuwse toponiem "burg"', Wala-
cria. Een kroniek van Walcheren 2 (1989) 42-52, met name 49.
34. Vgl. I.Ovaa, 'De zei- of moernering in Zeeland', Terravisie 8 (1972) 9-13; J.C.Besteman, 'Fri
sian salt and the problem of salt-making in North Holland in the Carolingian period', Berichten ROB
24(1974) 171-174; I.Ovaa, 'De zoutwinning in het zuidelijk zeekleigebied en de invloed daarvan op
het landschap', Boor en Spade 19 (1975) 54-68; Lebecq, Marchands et navigateurs frisons, dl. 1,
129-131.
35. In 776 schenkt een zekere Godebert aan de abdij van Lorsch goederen, gelegen tussen de
Schelde, de Sunnonmeri en de Gusaha (waarschijnlijk op Schouwen), onder andere 'XVII culinas ad
sal faciendam', 17 ziederijen om zout te maken', Koch. Kruisheer, OHZ, dl. 1, nr. 5. In 877 oorkondt
keizer Karei de Kale inzake het goederenbezit van de abdij van Nijvel, onder andere 'in Frisia terram
et mancipia ad salem', 'in Frisia land en on vrijen om zout (te winnen)', o.c., nr. 20; evenzo in 897
koning Zwentibold inzake het bezit van dezelfde abdij, onder andere 'in Fresia terra ad sal acquiren-
dum', 'in Fresia land om zout te winnen', o.c., nr. 22. Vgl. voor de lokalisering van deze goederen in
het oosten van Zeeland: Dekker, Zuid-Beveland, 73.
36. Bennema, Van der Meer, Bodemkartering Walcherenkaart 2 blad 1.
37. Bennema en Van der Meer, De bodemkartering van Walcheren, 30-31, gingen ervan uit dat in
het hele noorden van Walcheren de vroegste Duinkerke-afzettingen dateren uit de pre-Romeinse
Duinkerke-I-transgressieperiode. Aldus ook I.Ovaa, 'Het landschap van Zeeland in de Romeinse
tijd', Archief KZGW 1971, 11-21, met name 14-15 en afb.3 en 6, die de met klei opgevulde greppels
in noord-Walcheren als restanten beschouwt van een ontwateringssysteem, behorend bij de bewoning
van voor de Duinkerke-I-transgressie. Tijdens deze transgressieperiode zouden de afwaterings
stroompjes van het veen zijn getransformeerd tot getijdekreken, waarbij het water ook het eerder door
de bewoners gegraven ontwateringssysteem zou hebben gevolgd. Daarnaast vermoedt Ovaa, o.c., 17,
122