Van de burgen van Middelburg en Burgh wordt thans globaal gesteld dat zij vanaf de tweede helft van de 9e eeuw bestaan.67 Voor de burg van Domburg lijkt het er momenteel op dat deze niet ouder is dan het derde kwart van de 9e eeuw.68 Verder concludeert Van Heeringen op grond van C14-dateringen van destijds bij de opgravingen in Souburg aangetroffen voorwerpen, dat daar het opwerpen van de ringwal en de bewoning daarbinnen zich hebben afgespeeld in de periode tus sen 835 op zijn allervroegst en 975.69 Deze gegevens wijzen niet direct op de aanleg van alle burgen in en kort na 837. Absoluut uitgesloten is een begin van de aanleg in die tijd niet, maar te zamen maken de resultaten van het archeolo- king van de "duinburcht" van Domburg', Walacria. Een kroniek van Walcheren 4 (1992) 57-64. In 1992 heeft een derde opgraving plaats gevonden, nu ten westen van de Schuitvlotstraat, eveneens ter hoogte van wal en gracht. Van Heeringen, 'Archeologische kroniek 1992', 191-194, vgl. ook Jaar verslag ROB 1992 (Amersfoort 1993) 56-57. In 1993 tenslotte is nogmaals gegraven op het terrein van het Badhotel. De resultaten van dit vierde onderzoek zijn nog niet gepubliceerd. 67. Braat, 'Zeeland in de Vikingtijd', 135, stelt ten aanzien van de burgen van Souburg, Middelburg en Burgh aanvankelijk: 'Door de scherven waren deze burgen zeer duidelijk gedateerd in de tweede helft van de 9e tot wellicht begin 10e eeuw'. Later, Braat, 'Die frühmittelalterliche Keramik von Burgh', 95, 106, stelt hij dat hij de burgen aanvankelijk te vroeg heeft gedateerd, en verklaart ten aan zien van de burg van Burgh: 'Jetzt scheinen mir die keramischen Funde mehr auf einen Anfang ge- gen Ende des 9. Jh's zu weisen, wahrend wir mit einer, wahrscheinlich intermittierender, Bewohnung (oder Besatzung) der Burg bis etwa ans Ende des 10. Jh's rechnen mussen'. Bovendien brengt hij nu, o.c. 106, de Zeeuwse burgen in verband met de hiervoor behandelde tekst in de 'Miracula Sancti Ber- tini', betreffende de burgen die in 891 'recens facta' zouden zijn. Men kan zich afvragen of Braat bij zijn herdatering van het gevonden aardewerk niet enigszins door deze tekst is beïnvloed. Het is in ie der geval niet verwonderlijk dat Van Werveke, De oudste burchten, 7-8, 8 noot 1, zich zeer nadrukke lijk op Braat beroept. Volgens Van Heeringen, 'Noodonderzoek Burgh', 10-11, met name op grond van C14-dateringen, valt de constructiefase van de burg van Burgh naar alle waarschijnlijkheid in de tweede helft van de 9e eeuw. Voor zijn datering van het begin van de bewoning of bezetting van de burg aan de hand van het gevonden aardewerk, eveneens vanaf de tweede helft van de 9e eeuw, ba seert Van Heeringen, o.c.. noot 13, zich mede op hernieuwde bestudering in 1987 door W.J.H.Ver- wers (ROB) van het door Braat gevonden, in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden aanwezige aardewerk uit Burgh. Binnen de burg van Middelburg is, na Braat, in 1961 door Trimpe Burger ge graven ter plaatse van de kort nadien herbouwde ambtswoning van de Commissaris van de Koningin aan het Abdijplein. Ten aanzien van de aanleg van de burg heeft dit onderzoek geen nieuwe gegevens opgeleverd. Wel zijn de resten van een huis gevonden, gebouwd op een ophogingslaag op het binnen terrein van de burg, en gezien de aardewerkvondsten te dateren in het laatst van de 9e tot in de 10e eeuw. Trimpe Burger, 'Oudheidkundig onderzoek Abdij Middelburg'. De sleuf die in 1991 is gegra ven op het Abdijplein aan de kant van het Zeeuws Museum heeft wel een mooi profiel van de wal van de burg, maar evenmin een datering van de aanleg van de burg opgeleverd. Van Heeringen, 'Ar cheologische kroniek 1991'. 125-128. 68. Bij het onderzoek in Domburg ten westen van de Schuitvlotstraat in 1992 - zie noot 66 - is een grafkist aangetroffen onder de wal, waarbij duidelijk is dat de begraving gelijktijdig met de aanleg van de wal heeft plaats gevonden. Bij dendrochronologisch onderzoek is geconstateerd dat de jongste jaarring van het hout van de grafkist uit 825 dateert. Om aan de kapdatum te komen moeten daar, vol gens Van Heeringen, voor het ontbrekende spinthout 8 tot 24 jaar bijgeteld worden, en bovendien is het door het ontbreken van spinthout niet zeker of er nog enkele gewone jaarringen ontbreken. Houdt men er verder rekening mee dat het hout van de kist secundair is gebruikt, dan is het het meest aanne melijk dat de begraving en dus ook het opwerpen van de wal hebben plaats gehad in het derde kwart van de 9e eeuw. Van Heeringen, 'Archeologische kroniek 1992', 194. Dit zou ook in overeenstem ming zijn met de C14-datering van de palen uit de twee fasen van de walaanleg, vastgesteld bij het onderzoek in 1991 op het terrein van het Badhotel. De meest waarschijnlijke datering van de oudste fase is 859-885, van de tweede fase 887-896. R.M. van Heeringen, o.c., 194 n. 16. 69. R.M. van Heeringen, in: Jaarverslag ROB 1991 (Amersfoort 1992) 57, concludeert op grond van de C14-dateringen: 'Hoewel de uitkomsten nog niet bij de analyse van de opgravingsplattegrond zijn betrokken, kan er nu van worden uitgegaan dat het opwerpen van de ringwal en de bewoning daarbinnen zich heeft afgespeeld in de periode tussen (in zonnejaren) 835 en 975 na Chr.' 129

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 155