Afb. 12. Oudenaarde, St.- Walhurgakerk zuidoost hoek kooi: Foto auteur. De belangrijkste reden voor de parochieëxplosie zal eerder bij de plaatselijke adel gezocht moeten worden, vooral bij de 'lokale gezagsdragers, de adellijke schouten, die vanaf de 13e eeuw ambachtsheren heten. Over die Zeeuwse adel is reeds door Dekker in Zuid-Beveland en andere publikaties vrij uitvoerig geschre ven. In dit kader volstaat het noemen van twee van de meest opvallende eigen schappen: het grote aantal ambachtsheren en hun onafhankelijke positie. Door het erfrecht dat verbonden was aan een zogenaamd 'Zeeuws of kwaad leen' deel den alle zonen - en soms ook de dochters - gelijkelijk in de waardigheid en de bezittingen en rechten van hun vader. Daardoor kon het aantal ambachtsheren oplopen tot meer dan vijftig per ambacht. Ondanks hun soms kleine ambachten genoten de Zeeuwse ambachtsheren in de 13e en 14e eeuw vrij grote onafhanke lijkheid, onder andere vanwege de sleutelpositie die ze innamen bij de schermut selingen tussen de graven van Holland en die van Vlaanderen over de macht in Zeeland. Dekker duidt het Zeeland van vóór 1300 veelzeggend aan met 'am- bachtsherenrepubliek'24. Doordat de ambachten zo oneindig versnipperd waren. 24. Dekker, Zuid-Beveland, 394 e.v. 171

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 197