Met de twee proefputten, elk 18 m lang en 4 m breed, werd ca. 1 m onder het huidige maaiveld de oever van het op de kaart van W.T. Hattinga uit 1745 voor komende Molenwater aangesneden. Dit water loosde via een spuisluis op de Oude Haven. Het Molenwater bleek te zijn opgevuld met puin en nederzettings- afval dat op grond van de grote hoeveelheden aardewerk in de eerste helft van de 14e eeuw daar gestort moet zijn. De verzamelde dierenbotten zijn inmiddels be studeerd met het volgende resultaat47. Van de huisdieren bestond 69% van het aantal botten uit rund, 25 uit schaap (of geit) en slechts 6 uit varken (totaal 207 botten). Verder zijn botten aanwezig van kat, huishoen, grauwe gans of huis- Afb. 22. Terneuzen-Biervliet-Stadsweide. Tinnen pelgrimsinsigne van Maria (links), fragment van een tweezijdig tinnen ruiterfiguur. Eerste helft 14e eeuw. Ware grootte. gans, kabeljauw, schelvis en platvis. Metaalvondsten betreffen een groot frag ment van een tinnen ridderfiguur te paard, waarvan in 1988 in Amsterdam een bijna identiek exemplaar werd opgegraven48, alsmede een groot fragment van een pelgrimsinsigne, waarvan een in Beieren gevonden parallel te zien is geweest op de tentoonstelling 'Wallfahrt kennt keine Grenzen' te München en die werd toe geschreven aan een onbekende Mariabedevaartplaats in Frankrijk49. 47. Determinatie: dr. R.C.G.M. Lauwerier, ROB. 48. Zie kaft Spiegel Historiael 23 nr. 7/8 (1988) en Baart, 'Amsterdam: centrum', afb. 12. 49. Kriss-Rettenbeck en Möhler, 'Wallfahrt', 43, Kat. 42. 211

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 237