Dit was des te erger omdat het gilde een financieel moeilijke tijd doormaakte. Er
was weinig werk en veel concurrentie, zodat alle chirurgijns weer terugvielen op
het scheren, maar zelfs daarin voelde men de concurrentie van buitenaf en de
prijzen waren laag. Het gilde verzocht zelfs het stadsbestuur minimumtarieven
vast te stellen voor het scheren en knippen, wegens
de overgroote en slechte constitutie en de neringlooscheyt des tijts en het
schrickelyck verval dat daar in van tijt tot tijt is gekomen en dat menichte die
nauwlycks gelegenheyt hebben om een reys scheren te betalen,
zodat de burgers een (lagere) jaarprijs afspraken. Het stadsbestuur deed dat in
derdaad. Bovendien mocht men geen klanten meer van elkaar overnemen voor
dat de eerste barbier geheel was betaald".
Maar de andere concurrenten op het chirurgische terrein baarden het gilde gro
tere zorgen, niet alleen omdat de kwakzalvers de mensen niet volgens de toen
malige inzichten konden helpen, maar vooral omdat zij de chirurgijns het brood
uit de mond namen. Wel kreeg het gilde een vergoeding en bepaalde het hoe lang
een kwakzalver zijn waren mocht verkopen. De meeste kwakzalvers reisden
langs de steden in de Nederlanden en soms in de Duitse staten. Zij stonden
overal enkele dagen of weken en trokken dan snel verder, soms om niet gecon
fronteerd te worden met ontevreden klanten die geen baat vonden bij hun mid
deltjes, meestal omdat de markt verzadigd was.
De door hen betaalde vergoedingen werden in de gilderekeningen verant
woord en eenmaal per jaar door het gezamenlijke gilde opgesoupeerd. In het ar
chief bevinden zich twee rekeningboeken, van 1665 tot 1762 en van 1762 tot
1804. waarin alle bedragen zijn terug te vinden"; bijvoorbeeld in 1667 0.16.8
ontvangen van Fransiskus, sijnde een quacksalver voor een maant vrijdom om te
practiseeren', of in 1697 0.5.0 van een 'quacksalver die neurenburghsalf ver
koopt', of in 1699 'ontvangen van juffer de Mora, veertien dagen vrijheid om
haar remedien te verkoopen 0.16.8'. Haar ziet men regelmatig terugkeren in de
rekeningen. Zij had haar vaste plaatsje op de gasthuisbrug en werd ook jfvr. de
Mooraaz genoemd.
Toch was de afgunst ten opzichte van de kwakzalver niet alleen ingegeven
door financiële motieven. Ook de gebrekkige medische kennis van de kwakzal
vers bezwaarde de geschoolde chirurgijns. Op 10 oktober 1599 maakte het gilde
zijn bezorgdheid bekend bij het stadsbestuur. Zierikzee was 'grootelicx' belast
met landlopers,
die hoewel sy noyt in de conste van medicine ofte chirurgie gestudeert ofte
geëxerceert hadden nochtans onder pretext van seer fraye cleederen, vreemde
habiten ende geaffecteerde woorden ende vreemde sermene stederen, die ge
meente wonderwijs te maecken. omme de selve haer 't gelt pracktickellycke aff te
locken, dickmaels valsche soorten van goede de gemeende obstruderende ende
dickmael eenen grooten penning op de hant ontfangen hebbende, gaen henen
strycken, laetende den patiënt in arger staet als te vooren.
12. SAZ, Archief chirurgijnsgilde, inv.nr. 19b, 29 april 1678.
13. SAZ, Archief chirurgijnsgilde, nr. 19e.
14. SAZ, Archief chirurgijnsgilde, nrs. 36,37.
15