mens van de meesterproeven, het trepaneren, een onderbeenextirpatie, de behan
deling van een gecompliceerde fractuur, de flebotomie en de manuele operatiën
zoals die beschreven staan in de gildebrief. Ook de vergaderingen werden sinds
1672 strakker geregeld. De in 1687 aangeschafte tafelbel en een pokhouten ha
mer hebben zeker bijgedragen aan een strakke discipline tijdens de bijeenkom
sten.
Doodschouw
De verplichte lijkschouwing bleef een probleem voor veel chirurgijns en medici.
De vergoeding was laag en velen zagen er nauwelijks het nut van in. Daarom
dienden zij soms zelf een rekening in bij de nabestaanden. Op 4 oktober 1762 be
raadslaagde de raad over een nota van 2 Vlaams door dr. M. Ruijte aan de moe
der van een overleden kind in Bruinisse. Ruijte had de lijkschouwing gedaan en
diende de rekening daarvoor in bij de moeder. De raad vond dat enigszins onkies
en overwoog de doctoren te verplichten voortaan gratis bij schouwingen te assi
steren. Uiteindelijk kwam er geen verplichting voor de medici, maar konden zij
slechts verzocht worden tot het doen van een lijkschouwing. Zij ontvingen hier
voor van stadswege dan 1 Vlaams. Wanneer de post van stadsdoctor vacant zou
komen, zou de instructie aangepast worden en werd de doctor verplicht schou
wingen te verrichten, binnen de stad voor tien schellingen, buiten de stad voor
1 en bij schriftelijke dispositie voor 2.
Twee jaar later had dit punt opnieuw de aandacht. Sinds de doctoren niet meer
verplicht waren tot de schouwen van overledenen, wilden zij zich hier helemaal
aan onttrekken. Wel wilden de stadsdoctoren honorair deze taak vervullen. In
1772 verrichtten de stadsdoctoren weer wel de lijkschouwing, om beurt, te be
ginnen bij de oudste.
Toen in 1750 de functies van grafelijke chirurgijn en chirurgijn bij het gasthuis
tegelijk vacant waren, besloot de stadsregering ze te combineren. Indien de chi
rurgijn om justitiële redenen op stap moest, zou hij tien schellingen krijgen in
dien hij binnen de stadswallen zijn werk moest verrichten; buiten de stad werd
hem 1 toegelegd. De gerechtelijke taak van de chirurgijns bleef echter proble
men opleveren. In 1766 weigerden zij in te vallen voor de grafelijke chirurgijn en
aanwezig te zijn bij de schouwing van 'doode en verslagen lichamen'. Uiteinde
lijk denkt men de oplossing te zien in een verbod voor de grafelijke chirurgijn
om de stad te verlaten zonder vooraf gevraagde toestemming en in geval van af
wezigheid een vervanger te hebben aangesteld.
Ook bij drenkelingen moesten de chirurgijns regelmatig de dood vaststellen.
In de stedelijke publikatie van 28 juli 1768 wees het stadsbestuur op de onlangs
in Amsterdam opgerichte Maatschappij ter Behoudenis van Drenkelingen. De
bestuurders beloofden een premie van zes gouden dukaten of een gouden ge
denkpenning aan eenieder die een drenkeling die al verdronken en overleden
leek te zijn, toch door een goede behandeling weer tot leven kon wekken. Als
mentzaagties; 20. Een breede snijstaf; 21. Nog twee instrumenties die tot het trepaan behooren. Dese
instrumenten zijn in dit getal hierboven vermeldt door deken en ommegangers van het chirurgijns
gilde alzoo bevonden wij namentlijk als deken, Pieter Beije, stadschirurgijn, als ommegangers, Marti-
nus Br. Maatjes. Actum Zzee, den 29 september 1755.
21