De gasthuisregenten in Zierikzee poogden wel de stroom proveniers te beteu gelen en daartoe bepaalden zij herhaaldelijk dat geen proveniers jonger dan vijf enzestig jaar opgenomen mochten worden53 en dat zij niet minder dan 50 Vlaams mochten inbrengen. Er bestond immers in Zierikzee nog een ander pro veniershuis, namelijk het voormalige leprozenhuis, en daarnaast bovendien nog een oudemannenhuis. Kennelijk was het gasthuis erg geliefd. Het kreeg buiten gewoon veel verzoeken tot opname en het weigerde dan ook regelmatig aspirant proveniers. In 1658 (op 31 oktober) besloot het stadsbestuur de stroom verzoe ken enigszins te reguleren. Het oudemannenhuis mocht maximaal vijftig personen opnemen, het proveniershuis zestien en voor het gasthuis werd de be slissing ad hoe overgelaten aan de regenten en het stadsbestuur. De toelatings leeftijd voor de eerste twee tehuizen werd op zestig jaar gesteld, hoewel men vanaf vijftig jaar met een extra hoge inkoopsom vaak nog wel een plaats kon ver werven. Poorters hadden naar anciënniteit voorrang en iedere kandidaat diende de ware ('gereformeerde') religie aan te hangen. Behalve het inkoopgeld (in 1684 550,-) namen de proveniers hun kleding, bed en beddegoed, waterpot, bekken, drinkkan en tinnen lepel mee. Zeelieden en de Slavenkas Een andere functie was de zorg voor bejaarde zeelieden. Twee van de oudste schippers, twee van de oudste stuurlieden en zes oudste matrozen mochten gratis in het gasthuis verzorgd worden, waaraan de Slavenkas 600,- per jaar be steedde. Sinds 3 december 1768 kwamen deze mensen in het oudemannenhuis. Tevens werd het aantal plaatsen toen verdubbeld. De Slavenkas was in 1735 op gericht om Zierikzeese zeelieden van koopvaardijschepen vrij te kopen die door zeerovers of door Barbarijse kustbewoners (aan de zuidkust van de Middellandse zee) gevangen waren genomen. Voorheen collecteerde men altijd voor deze on gelukkige zeelieden, waarbij familieleden vaak jaren achtereen initiatieven moesten ontplooien om vergunningen voor geldinzamelingen te krijgen. Zo verzocht in 1659 een zekere Hubert Tobias, poorter van Zierikzee, een col lecte te mogen organiseren ten behoeve van zijn vierentwintigjarige zoon Corne lls die 'nu over de vijfjaren tot Algiers in Barbarije voor slave verkocht' was. En in 1658 vroeg Jacomina Willems hetzelfde ten behoeve van haar echtgenoot Cor nells Cornelisse, 'nu gevangen en tot slaven aan de turcken in Barbarien ver kocht'. Ze toonde als bewijs een brief van haar gevangen man uit Algiers. Het stadsbestuur schreef een brief aan admiraal De Ruyter om hem te raadplegen om trent wat de beste manier was om de Walcherse 'christen-slaven' daar te verlos sen. Maar ook tijdens de Tweede Engelse Oorlog werden in 1666 vele Zierik zeese vissers gevangen genomen door de Engelsen voor wie 9 per persoon als losgeld moest worden betaald, hetgeen door veel arme vissersvrouwen niet opge bracht kon worden. En ook in 1687 kwamen weer vissers in handen van de Bar barijse zeerovers. Het volgende jaar probeerden de vrouwen van de gevangen vissers door huis aan huis collecteren een eerste bedrag bijeen te sprokkelen, het geen niet gelukte 'vermits de sleghten tijt sij weijnigh bij de burgerie crijgen tot 53. O.a. op 20-4-1644. 56

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 82