de anatomiekamer ingericht en de regenten kregen in 1687 een fraaie vergader
kamer. Maar in 1771, toen de tweede lector anatomiae het anatomielokaal betrad,
gruwde hij van de wantoestand en riep hij dat de toestand onhoudbaar was. In die
zorgelijke setting ontving het gasthuis in de Franse tijd opnieuw, zoals bij alle
oorlogen en bezettingen, gewonde soldaten, die veel extra zorg en verpleging no
dig hadden. Op 6 december 1790 kreeg het gasthuis daarover een bericht van de
Staten van Zeeland. Het gebouw werd er niet beter op. Ook nu nog blijkt de
grote verstrengeling tussen de opvang van zieken en van kostkopers. Op 30 april
1799 rapporteerde het 'Committée van Onderzoek' aan het Departementaal Be
stuur van de Monden van Schelde en Maas over de deplorabele toestand van het
gebouw en het vermeldde dat het proveniershuis in Zierikzee doorgaans gebruikt
werd als gasthuis voor zieke vreemdelingen,
schoon nog het locaal, nog de geheele inrichting van dit huys niet is gedisponeert
voor een gasthuys, dat hetzelve wijders word gebruykt als een straf- of verbeter
plaats voor luyden die zig sterk te buyten gaan in den drank of andere misdaaden
van dien aart. Dat hier verder niets is tot verberging van zieken of arme kraam
vrouwen etc.
Een vernietigend oordeel over het gasthuis!
BESMETTINGSGEVAAR; PEST
Zierikzee had in de zeventiende eeuw niet meer die bloeiende handel en de we
reldwijde contacten die voorgaande eeuwen kenmerkten. De Oosterschelde ver
zandde steeds meer en de Westerschelde werd nu de belangrijkste Scheldemon-
ding. Daardoor kwam Zierikzee buiten de meest bevaren scheepvaartroute te
liggen. De koopvaardij mocht dan verminderen, de landbouw en visserij zorgden
in Zierikzee nog voor een redelijk bestaan. In 1640 telde de stad ongeveer tachtig
vissersschepen en honderd vijftig binnenvaarders. Daardoor liepen er nog vele
contacten met andere steden via de haven.
Vooral voor de ziekte de pest waren deze contacten vaak de oorzaak van be
smetting. De bevolking was ook altijd bang dat de handelscontacten gevaarlijke
ziekten binnen de stad zouden brengen. Dat gold overigens ook voor de handels
contacten over land. Bij de jaarmarkten, wanneer veel vreemdelingen de stad be
zochten en allerhande marskramers en kermisvolk hun waren, kunsten en
'kunde' aanboden, gold in even grote mate de angst voor besmetting. Vanouds
geloofde men dat een van de grillige wegen van besmetting liep via oude (twee
dehands) kleding en daarin bestond in die tijd een bloeiende handel. De rol van
de overheid was groot bij deze dreigende calamiteiten. De stedelijke regering
nam al maatregelen wanneer men een pestepidemie zag aankomen. Men onder
zocht wat andere stadsbesturen voor maatregelen namen, informeerde zich over
de ernst van de te verwachten epidemie en trof alvast maatregelen, variërend van
het economisch vérstrekkend verbod op het houden van de jaarmarkt, tot ingeni
euze verordeningen omtrent de aanvoer van voedingsmiddelen, het houden of
juist het niet mogen houden van beesten en het reguleren van de stromen afval.
De oudste verordening van Zierikzee tegen pest dateert van 21 augustus 1515
en is in het Archief 1990 (p. 60-61) behandeld. Dit is tevens de oudst bekende
58