sen stoorden zich niet aan de bepalingen. Medio oktober 1635 waren 'verschei den ongeregeltheden bij verscheide ingesetenen deser stadt aangericht' en dat baarde de magistraat grote zorgen. De ongeregeldheden bestonden uit het 'aanqueecken en houden van verekens in beslote koten' en in nauwe straatjes. Bovendien bezochten de mensen uit de besmette huizen normaal de kerkelijke eredienst. Tevens stoorde het de magistraat buitengewoon dat smokkelaars en be delaars 'noch daegelyx meer ende meer toenemen'. Er werden dan ook strenge straffen gesteld op het naar Schouwen overvaren van 'bedelaars, siecke oft kreu pele personen, oock lazarissen'. Intussen knapte men het pesthuis op. Tot 1637 bleef de magistraat waakzaam. De pestmeester (inmiddels Bartholo- meus Noret) bleef stand-by, de kleerhandel bleef verboden en het stadsbestuur hield alert de Hollandse en Zeeuwse handelaren in het oog. Hierna had de stad enige tijd rust. Pas in 1654 kondigden zich weer de eerste tekenen van een nade rend onheil aan en nam het stadsbestuur de eerste maatregel in de reeks die men tol zijn beschikking had en wel het verbod op invoer en verhandelen van oude kleren, bedden, lakens en dekens 'om daer mede soo veel mogelijcken is voort te komen de infectie van de peste om dese stadt'62. Het gevaar liet zich hierdoor niet keren. Een jaar later63 schreef het stadsbestuur: Dewijle de God almachtich hadde belieft eenige van onse naeburige steden te be- soucken met de sware en bedroufde sieckte van de pest, ende dat wij niet beter synde als andere, mede naer apparentie en naer Godes rechtveerdich oordeel van de selve roede sullen werden aengetast en vernedert ende dat men in soodanich gevall voor soo veel als de menschelijcke wijsheijt toelaet, en met alle voorsichti- cheijt en goede voorsorge behoorde te voorsien en letten op middelen en expe- dientien om de besmettingen en voorsettingen van dien te stremmen en te gemoet te gaen. Men maakte zich zorgen omdat het St. Rochushuis middenin de stad stond, nabij het gasthuis, aan de overzijde van de Hoge Molenstraat, 'alwaer ontrent veele ge- qualificeerde huysen en perzonen woonen, die daer door wel somtijts eenige be smettingen en ongelucken in hare personen ofte kinders soude overkomen'. Het proveniershuis, het vroegere leprozenhuis, stond daarentegen buiten de stad 'al waer veele oude en impotente perzonen woonen', zodat men de beide tehuizen van functie liet ruilen. De pestlijders kwamen buiten de stad in het proveniers huis en de oude lieden binnen de stad in het voormalige St. Rochushuis, met als voordeel dat de oude lieden nu 'bequamelijck' tot de 'predicatie van Gods woord' konden komen omdat voorheen de afstand tot de kerk voor veel oude lie den te groot was geweest. Het nieuwe pesthuis werd in augustus 1655 verbouwd, vergroot en geschikt gemaakt voor de verwachte en gevreesde grote toeloop van patiënten. Stadstim merman Pieter Vogelaert voerde de verbouwing met grote haast uit, de hete adem van de komende pestlijders in zijn nek. Het tehuis lag vol met hooi dat terstond werd verkocht, evenals de daar op stal staande koeien en andere beesten (kenne lijk waren er weinig proveniers in het tehuis, dat tevens als stal en hooischuur 62. SAZ, Notulen stadsbestuur 31-8-1654. 63. SAZ, Notulen stadsbestuur 26-7-1655. 66

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 92