1795 berichtte Verheye aan de Provisionele Representanten van het Volk van
Zeeland (voorheen de Staten van Zeeland) dat hem sedert veertien dagen belet
werd zijn functie uit te oefenen door het decreet van de Provisionele Represen
tanten van het Volk van Holland van 6 februari. Bij dit decreet waren alle Hol
landse raden van het Hof ontslagen en van de Zeeuwse raden was de Hollandse
commissie ingetrokken42. Dit alles omdat men van oordeel was dat de raden
'vooral in en na de omwenteling van 1787 voorname werktuigen waren geweest
in de handen van de toenmalige 's Lands-Geweldenaar Willem V. mitsgaders in
die van zijn heerschzuchtige huisvrouw'43. Hoewel het Verheye op 11 februari
was gebleken dat er een nieuwe commissie voor hem gereed lag, wilde hij deze
niet aanvaarden voor hij bericht uit Zeeland had gekregen. Op 13 februari kreeg
hij van een deurwaarder van het Hof het verzoek om op de Raadskamer te komen
ten einde bij de zitting van de nieuw aangestelde Hollandse raden te assisteren.
Dit weigerde hij omdat hij nog geen bericht uit Zeeland had gekregen. Princi
pieel en rechtgeaard Zeeuw als hij was, had hij in feite motieven van een geheel
ander karakter voor deze weigering. Ten eerste was hij door de Staten van Zee
land nog niet ontslagen van de eed op de constitutie. Ten tweede was hij van oor
deel dat Holland niet bevoegd was om zonder Zeeland zulke veranderingen door
te voeren. Door op de zitting te verschijnen zou hij instemmen met de gang van
zaken. De twee andere Zeeuwse raden waren wel aanwezig. Ten derde achtte hij
zich onbevoegd om zijn ambt nog waar te nemen nadat hij in de Vciderlandsche
Courant van 11 februari als 'een slaafsch en partijdig rechter was tentoon
gesteld'44. Op 7 april ontving hij uit Zeeland bericht dat alle bezwaren waren
weggenomen en verzocht men hem zijn post weer te willen aanvaarden en 'even
als te voren tot nut dezer Provintie en derzelve ingezetenen te blijven beklee-
den'45. Verheye was van mening dat 'wanneer men in principes, die twee hondert
jaaren out zijn, is groot gebragt en kundigheden daar opgebouwt verkregen mag
hebben, valt het ondoenlijk voor een eerlijk hart dezelve direct te verlaten, zich
na heersende manieren te schikken en anders te spreeken dan men in zijn ge
moed bewust is'46. Hij verzocht, met dankzegging voor het in hem gestelde ver
trouwen. hem van zijn 'zwaarwichtige' post ontslag te verlenen. Echter met dien
verstande dat hij, zolang hij nog in Den Haag verbleef om zijn zaken te regelen,
als ingezetene van Zeeland zou worden beschouwd41. Hiermee ging de vergade
ring akkoord.
Door dit terugtreden, overigens met volledige instemming van zijn vrouw, en
door het uitblijven van inkomsten uit bezit in Zeeland, de V.O.C. en beleggingen
in Engeland werd hun inkomen met drie-vijfde teruggebracht. Zolang er geen
mogelijkheid was zich op een acceptabele manier van hun huis te ontdoen bleven
ze in Den Haag wonen. De huishouding werd aanzienlijk ingekrompen. De
knecht en twee meiden vertrokken, zodat nog één meid overbleef. Dit was voor-
42. Notulen St.v.Z., 9 maart 1795.
43. Notulen St.v.Z., 27 februari 1795.
44. RAU, FA Des Tombe, inv.nr. 982. Notulen St.v.Z., 9 maart 1795. Overigens waren alle raden
van het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland als 'slaafsch en partijdig rechter' uitgemaakt
omdat ze de 'euvele moed' hadden gehad aan de Vertegenwoordigers van het Volk van Holland te
vragen, waarom Van de Spiegel en Bentinck waren gearresteerd.
45. Notulen St.v.Z., 7 april 1795.
46. RAU, FA Des Tombe, inv.nr. 1376 (brief 9 maart 1795).
47. Notulen St.v.Z., 4 mei 1795.
118