Tevens werd hij in 1812 als commissaris van de Directie van Walcheren [Polder
Walcheren] gekozen, welke functie hij tot zijn dood bleef vervullen''".
Zelfs na de Franse tijd weigerde hij benoemingen te aanvaarden. Zo heeft hij
in 1814 de benoeming tot lid van de Staten van Zeeland voor de eigengeërfden
niet aangenomen. Immers de 'Staatsvergadering is samengesteld uit drie soorten
leden: adellijke, stedelijke en landelijke ten einde elk hunner de belangens van
zijn stand zou kunnen voordragen en behartigen. Ten dien einde zijn landsaten na
mijn oordeel en inzien verpligt om te benoemen landlieden ten platte lande
woonagtig'61. Overigens was hij. blijkens de correspondentie met zijn zoon, wel
teleurgesteld dat hem geen andere post was aangeboden. Volgens zijn zoon was
hij inderdaad 'niet naar U waarde' geplaatst.
Tweede huwelijk (1805-1819)
In 1803 gonsde het in Middelburg en Zierikzee van geruchten dat Verheye zou
gaan hertrouwen. Verheyes familie was diep geschokt: de keuze van Verheye was
gevallen op een vrouw ver beneden zijn stand, die bovendien een dochter met
een 'disfavorabel karakter' had"3. Men had begrip voor het feit dat hij wilde her
trouwen, maar 'verre van alle hoogmoed diende men niet al te veel égalité in dit
point te gebruiken'63. Zolang hij ook 's winters op Popkensburg bleef wonen en
over zo weinig luxe beschikte - hij bezat bijvoorbeeld geen rijtuig - zou hij geen
'vrouw van geboorte' kunnen vinden. Verheye was dezelfde mening toegedaan,
maar was niet van plan om van Popkensburg te vertrekken. Het beviel hem daar
uitstekend en hij zag geen reden om het 's winters te verlaten en zich zes maan
den in de stad te vervelen. Daar kwam bij. dat hij om financiële redenen niet ook
nog een huis in de stad wilde onderhouden. Zijn overweging om te hertrouwen
was dat 'de slommer van het huishouden, schoonmaken, nagaan van mijn linnen,
het van tijd tot tijd gehoopt en verlangt zien van mijn kinderen en diergelijke za
ken meer, die mij lastig vallen, buiten mijn spheer zijn, en onder het juk van mei
den en schoonmaaksters brengen'64. Voordien was dit alles geen punt; hij ver
droeg het omdat zijn kinderen bij hem woonden. Bovendien was het voor hem,
een man alleen die buiten woonde en over wie veel geroddeld werd, zeer moei
lijk personeel te krijgen. Nu had hij, dacht hij, in Christina van Soelen (1753-
1819), sinds kort weduwe van Henricus van de Vondel, genomineerd regent te
Middelburg, een goede vrouw gevonden met wie hij wegens 'deszelfs minzaam,
gul, opregt en braav bestaan mij verzeker hou in alle eengezindheid en liefde te
kunnen omgaan en elkanders wezenlijk belang te bevorderen'65. Inderdaad was
ze 'beneden zijn fatsoen', maar gezien haar leeftijd - te oud om kinderen te krij
gen - was dat geen bezwaar. Het was wel ronduit vervelend, dat de man van haar
60. C. de Waard. Archieven berustende onder het polderbestuur te Middelburg. Inventaris van de
archieven der besturen van het eiland Walcheren, 1511-1870. Middelburg. 1914.
61. RAU, FA Des Tombe, inv.nr. 987.
62. RAU, FA Des Tombe, inv.nr. 905. Verheye schrijft over dit meisje, Maria Wilhelmina van den
Vondel, dat ze zowel door de moeder als door de vader zeer verwend is, maar dat 'zulks onder zijn
goede leiding' wel zou veranderen. Hij raakt op haar gesteld en toen zij weduwe werd van Abraham
Jacob Guequiere nam hij de voogdij van haar twee dochtertjes op zich.
63. RAU. FA Des Tombe, inv.nr. 903 (brief 13 januari 1804 van tante Pous).
64. RAU. FA Des Tombe, inv.nr. 905 (brief 27 september 1803 aan tante Pous).
65. Zie noot 64.
122