Bijdragen van zijn hand zijn opgenomen in werk van Te Water, Ermerins, Schel-
tema en Van Wijn. Op Verheyes uitdrukkelijke verzoek werd zijn naam niet ver
meld72.
De briefwisseling tussen Lambrechtsen en Verheye over het in 1817 ontdekte
graf in de Koorkerk te Middelburg is thans weer actueel door recente publikaties
over dit onderwerp71. Na de ontdekking hadden Lambrechtsen en Verheye het
graf onderzocht en waren tot een aantal bevindingen gekomen. Onder de zerk lag
een 'volkomen menschelijk geraamte, regt uitgestrekt met de voeten naar het
oosten gerigt'74. Er waren echter geen sporen van een loden kist. Het stoffelijk
overschot van Floris de Voogd, omgekomen bij een steekspel, zou ongetwijfeld
in een loden kist naar Middelburg zijn overgebracht. Daarentegen was Rooms-
Koning Willem II pas in Middelburg bijgezet toen zijn lichaam al verteerd was.
Hierdoor was het waarschijnlijk, dat het om het gebeente van Willem II ging. Op
de zerk stond echter een figuur met ridderlijke versierselen afgebeeld. Dit zou
erop kunnen wijzen, dat het de zerk van Floris de Voogd was. Verheye advi
seerde daarom aan Lambrechtsen om in zijn publikatie over de ontdekte grafzerk
op te nemen 'dat de deskundigen het onder elkaar niet eens zijn aan wie de zerk
toegeschreven moest worden tot tijd en wijlen men opsporingen zal gedaan heb
ben die de questie volkomen zullen beslissen'75.
Verheyes hoofdstudie vormde echter de wordingsgeschiedenis van Zeeland,
mede omdat hij deze het fundament achtte van het recht van ambachtsheren en
tiendheffers. Reeds lang was hij ervan overtuigd, dat wat er over de ontstaansge
schiedenis van Zeeland geschreven en gedrukt was ten dele onvoldoende was en
ten dele op vooroordelen berustte. Hij was van oordeel, dat de wording van Zee
land alleen te verklaren was uit Zeeland zelf. uit de lokale omstandigheden. Zijn
werkwijze was, zoals hij het zelf noemde, een 'ambacht uitwerken". Hiertoe
spoorde hij de eerste vermelding van het desbetreffende ambacht op en wanneer
en onder welke voorwaarden de schorren waren ingedijkt. In het terrein zocht hij
naar oude overblijfselen van dammen en dijken en onder welke benamingen het
ambacht en de percelen in de steenrollen en overlopers vermeld stonden. Al deze
gegevens bracht hij samen op kaarten die hij zelf tekende, de zogenaamde 'figu
ratieve kaarten omtrent de vroegere en latere toestand van delen van Zeeland'.
Op deze wijze ontstond ook de kaart 'van de aloude gesteldheid van Zeeland en
enige omliggende streken' die hij in 1803 aan het Zeeuws Genootschap ten ge-
72. Verheye was meerdere malen benaderd om bijdragen te leveren voor Huiszittend leven van H.
van Wijn, wat hij weigerde. Wel leverde hij bijdragen voor: H. van Wijn, Bijvoegselen op de Vader-
landsche GeschiedenissenJ.W. te Water, Historie van het Verbond en de smeekschriften der Neder-
landsche edelen 1565-1567J. Scheltema, Staatkundig en heldhaftig NederlandJ. Ermerins, Eenige
Zeeuwsche Oudheden uit echte stukken opgehelderd en in het licht gebracht, 6e stuk.
73. E. Dhaenens, 'Het graf van Rooms-Koning Willem II en de rol van Jan Gossaert in de wederuit-
rusting van de Koorkerk te Middelburg in Zeeland'. Academiae Analecta. Mededelingen van de Ko
ninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Schone
Kunsten46 (1985) nr. 1. B.K.S. Dijkstra, Een stamboom in been. Vier eeuwen graven en gravinnen
van het Hollandse Huis. Amsterdam, 1991. Dhaenens toont op kunsthistorische gronden aan dat het
gaat om het graf van Floris de Voogd terwijl de arts Dijkstra het aannemelijk maakt dat het gebeente
van Rooms-Koning Willem II is.
74. ZB. Handschr.verz. ZG, nr. 1633. Zie verder de nummers 500, 1527, 1638, 1691, 1637 en 355.
75. ZB, Handschr.verz. ZG, nr. 335. N.C. Lambrechtsen, 'Verslag aangaande eene in het jaar
MDCCCXII ontdekte Grafzerk en een daar onder bedekt menschelijk Geraamte in de Koorkerk te
Middelburg'. Nieuwe Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. III (1821)
29.
126