lang daarvan voor de geschiedenis van de verzameling"". Zij geven een beeld van de wijze waarop Snijders voor Verheye heeft gewerkt. De eerste brief van Snijders dateert van 22 augustus 1782. Hij sloot daar reeds drie door Verheye be stelde tekeningen bij. Verheye betoonde zich in een brief van 5 september zeer tevreden over dit werk en gaf te kennen het niet bij deze drie tekeningen te wil len laten. Hij wenste, indien Snijders even goed bleef werken, 'voort te gaan met al hetgeen na de oudheid smaakt door UEd. te doen vervaardigen. Egter wil ik hier in na de vermogens van mijn beurs voor gaan niet alles op een hebben maar mij contenteren met een stuk 12 a 14 tekeningen (of meer na mate van de grote) jaarlijks te ontvangen dus UEd. dit als een bijwerk zonder deszelfs andere affai res te verzuimen kunt waarnemen'102. Hierop droeg Verheye aan Snijders op ver schillende huizen in Middelburg, zoals de Gouden Burght en Domburgvoor hem uit te tekenen, 'met de pen, accuraat, het oude van de gevels met wat Oostindische inkt opwassende, maar het nieuwe enkel omgetrokken om het onderscheyd aan te tonen. De luyfels zo er zijn moeten weggelaten worden'. Voorts vroeg hij: 'ziet UEd. mede kans om de beelden der graven in de gevel van het stadhuis (Middelburg) staande alsmede die van de heren van der Veere te Vere in de gevel van het stadhuis voorkomende uit te tekenen, dan het zelve moet zeer accuraat zijn en niet van de grond maar uit de vensters die het naaste er bij komen'103. Ten slotte vroeg hij of Snijders hem zoveel mogelijk op de hoogte wilde houden van alle op Walcheren voorkomende oudheden zoals graftombes, - zerken van vóór 1600, gebrandschilderde ramen in stads- of dorpshuizen en schilderijen. Dezelfde vraag, maar dan voor heel Zeeland, had hij ook aan Te Water en Ermerins gesteld. Snijders antwoordde blij te zijn dat zijn werk naar ge noegen was en 'weer met een commissie begunstigt wierd die juist mijn groote liefhebberij is en van tijt tot tijt sal tragten uyt te voeren'. Hij zag wel kans de beelden van de graven in de stadhuizen te Middelburg en Veere uit te tekenen. 'Soo deselve wat uytvoerig moeten gedaan worden daar ik niet twijfel, sullen sy 4 a 5 schellingen 't stuk kosten namentlijk die van Middelburg en die van Veere een schel[li]nk meer om de reyse'104. Naar aanleiding van een opmerking van Verheye dat een wapen "te duyster' was, zette Snijders zijn werkwijze uiteen. 'Bij het copiëeren van outheden altoos de gewoonte heb maar juist te teekenen dat nog sigtbaar is sonder 't selve volgens een denkbeeld soo als te voren waar- schijnlick is geweest te versieren'105. Wat betreft de opdracht van Verheye om hem zoveel mogelijk over op Walche ren voorkomende oudheden voor te lichten heeft Snijders zich naar behoren ge kweten. Talrijk zijn de aanwijzingen betreffende de grafzerken en -monumenten, gedenkstenen en inscripties. Tevens verstrekte Snijders een lijst van alle door hem voor de Delftse burgemeester Van der Lely en raadpensionaris Macaré ver vaardigde tekeningen van 'merkwaardige stukken' in de Oude Kerk te Middel- 101. RAZ, Archief van het ZG, inv.nr. 68 (brief 5 juni 1863). De brieven bevinden zich in de ZB. Handschr.verz. ZG, nrs. 72/1-72/16. 102. ZB. Handschr.verz. ZG, nr. 72/16. 103. Zie noot 102. 104. ZB. Handschr.verz. ZG. nr. 72/2. Naar aanleiding van de tekeningen van de beelden van de stadhuizen te Middelburg en Veere merkt Verheye op dat deze in 'alle opzigten verschillende zijn van die afbeedsels die bij Barlandus en in Melis Stoke van Alkemade gevonden worden'. Hij is er tevre den over. ZB. Handschr.verz. ZG. nr. 2111 105. ZB. Handschr.verz. ZG, nr. 72/2. 134

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 160