naar de aquarellen door Snijders. Drie van de zeven tapijten waren toen in Den Haag opgeslagen en één was zelfs zoek. Verheye vervaardigde zelf een platte grond van de Statenkamer waarop hij aangaf hoe de tapijten toentertijd waren opgehangen"2. In 1783 en 1784 bezocht Snijders in opdracht van Verheye het land van Goes en Zierikzee en bracht een groot aantal tekeningen vooral van grafmonumenten en -zerken mee. Deze reizen combineerde hij met eigen zaken zodat hij de kosten 'ten genoege van UEdGestr. wel sal verdeelen'"3. Langzamerhand verkoelde de verhouding tussen Verheye en Snijders. In 1784 verzocht Verheye om eerst de schetsen te krijgen voor de tekeningen werden op gemaakt. Volgens Snijders was dit onmogelijk omdat hij ter plaatse slechts een globale schets, aangevuld met tekens en aantekeningen, vervaardigde, waaruit al leen hij wijs kon worden. Dit spaarde zeer veel tijd en daarmede geld, anders zou hij voor één stuk in plaats van één dag wel vijf a zes dagen in een kerk bezig zijn. Door deze werkwijze maakte hij kennelijk nogal wat fouten, want in 1785 ontving hij van Verheye een brief waarin deze zijn ontevredenheid over het werk van Snijders uitsprak. Zo was de afbeelding van de tombe van Boreel te Veere 'schreeuwend slegt sonder eenige proportie'. In andere tekeningen waren wapens vergeten of verkeerd weergegeven, zoals een varkenskop die veranderd was in een lamskop. Bovendien waren inscripties fout overgenomen"4. Dit alles had voorkomen kunnen worden als Snijders niet 'uit hoofdigheyd' geweigerd had de schetsen eerst op te sturen. Het enige verweer van Snijders was dat sommige stukken erg hoog hingen en hij de Latijnse taal niet machtig was, terwijl de let ters vaak in elkaar gekapt waren. Verder was Snijders zeer verbaasd, want 'kan niet vinden dat mijn laatst gesonden werk soo veel minder als mijn vorige sijn te rekenen te meer dewijl de selve alhier door een van de eerste luy seer sijn gead- mireert. Ik ben seer welbewust dat het geen kabinetstukken sijn, maar wel dat sij aan 't oogmerk voldoen uytgenomen eenige fouten die wanneer ik de stukken te rug mogt hebben, daar ik om versoek, seer gemakkelijk te remidieeren sijn en soo er ook eenige onder mogten wesen die onerstelbaar waren wil ik deselve voor mijn rekening liever verteekenen als dat UwE. die met veragting of bespot- tinge soude aansien'"5. Om dergelijke kritiek in het vervolg te voorkomen zond hij enige schetsen aan Verheye om zijn aanmerkingen daarop te vernemen. Des ondanks stelde deze, gezien de laatste brief van november 1785, geen prijs meer op werk van Snijders. In de drie jaar dat Snijders voor Verheye heeft gewerkt, heeft hij ca. vijftig opdrachten uitgevoerd"6. Het werk van Snijders heeft geen grote kunstwaarde, maar wel documentaire waarde, omdat veel van wat hij heeft vastgelegd sindsdien verloren is gegaan. Zo maakte hij een tekening van de Gist- poort te Middelburg, een unicum, dat later bij de restauratie van de poort is ge bruikt. Naast Snijders hebben andere beeldende kunstenaars voor Verheye gewerkt. De informatie daarover is evenwel zeer onvolledig. Slechts hier en daar wordt er 112. Unger II, nr. 534. 113. ZB, Handschr.verz. ZG, nr. 72/12. 114. ZB. Handschr.verz. ZG, nr. 72/13. 115. Zie noot 114. 116. Uit de briefwisseling tussen Verheye en Snijders is op te maken dat Snijders de volgende on gesigneerde tekeningen vervaardigd heeft: Unger II, nrs. 17, 45-51, 339, 613, 615. 658. 677, 708, 712-715, 753, 755, 946, 1093, 1269-1272, 1396, 1501, 1502, 1648, 1807, 2085. 138

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 164