Brakman komt in zijn brieven over als een open, uitermate leergierig mens, kritisch en met de nodige zelfspot. Ondanks het standsverschil met Van der Feen is de toon in zijn brieven die van grote vrijmoedigheid. Hij had een groot door zettingsvermogen en was verzekerd van zijn capaciteiten en eigenwaarde. Hij kon 'alles zoo op zijn gemak op zijn Nieuwlandsch zitten te bepiekeren' (23-8- 28) en 'met volle overtuiging' verslag doen van zijn ervaringen in het veld, 'om dat het mij uit het hart kwam' (20-9-28). Met citaten uit zijn brieven laten we hem nu grotendeels zelf aan het woord. Hij kon Van der Feen soms uitdagen om zich bloot te geven: 'Het zou mij veel genoegen doen, als U over eenige der hierboven gegeven meeningen eens Uw meening wilde uitspreken. Wanneer ik mij vergis, wat bij een leek maar al te goed mogelijk is, dan wil ik gaarne van anderen leren. Zoolang ik niet beter weet. zeg ik mijn meening maar vrij uit. op zijn Zeeuwsch of misschien wel op zijn Vlaamsch!' (1-10-28). Of feller: 'Dat U mij niet hebt geantwoord op mijn laatste brieven, heeft mij verwonderd. Ik meende, dat op een paar zaken ant woord toch wel gewenscht was' (18-5-30). Dat het daarbij niet gebleven is, maar dat Brakman meningsverschillen met zijn scribent op hun beperkte waarde wist te schatten, geeft het volgende citaat: 'En nu Uw antwoord op mijn critiek op Uw critiek. Het "ken U zeiven", dat U ons als lezers hebt toegeroepen, en meer nog de persoonlijke waardering tot mij gericht, hebben me een beetje verward. Het was niet mijn bedoeling, mij per soonlijk bij U als gegriefde aan te melden. Ik weet al lang "van wat maaksel ik ben", om maar eens een geliefde predikantsfrase te gebruiken. Dat ik een éénoo- gig potentaatje ben, is vrees ik, maar al te waar. al voeg ik er dadelijk aan toe, dat U dat in Uw brief niet zegt, maar - de schoen past me min of meer' (1-12-30). Dat 'maaksel' van hem kende hij ook in andere opzichten. Hij wist zich be wust van zijn eigenwaarde, zoals blijkt uit het volgende citaat: 'U was zoo vrien delijk te schrijven, dat mijn brieven belangrijk zijn. Nu, dat weet ik wel! Dat ik U er toch mee lastig val, is in de hoop, dat een of andere waarneming op mijn fietstochten U zou kunnen interesseren; in de hoop U daarmee te toonen, dat ik U dankbaar ben voor de mooie boeken en andere hulp, die ik van U mocht ontvan gen. Andere pretenties heb ik niet. Wellicht schrijf ik soms dingen, die U min of meer ergeren. Daarover kan ik alleen mijn excuses maken in het algemeen. Met opzet doe ik het niet! Omgang met menschen uit beschaafde kringen heb ik feite lijk niet gehad. Van mijn geboorte tot nu heb ik geleefd onder dorpsmenschen van de eenvoudigste soort. Zoodat ik ook zoo links ben als maar mogelijk is. Maar daarover treur ik al lang niet meer. Het leven van een boer is niet ongeluk kiger dan van den best beschaafden burgerman. Al is beschaving een mooi bezit' (6-2-30). Daarom 'verlang [ik] niets meer, dan een gewone dorpsonderwijzer te zijn, die van "de hooge wetenschap" geen flauw besef heeft en zijn gewone dorpszaken als een gewone dorpsfiguur doet. Maar "chacun suit sa nature" zegt Renan ergens in een zijner drama's, en dus vooruit maar. Slaven tot het eind om dat ik niet anders kan' (18-1 -32). 148

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 174