Psychologisch zelfonderzoek Die liefde voor Walcheren en zijn geboorteland kreeg in zijn latere leven nog ex tra diepgang, toen hij - waarschijnlijk uitgedaagd door opmerkingen van Van der Feen - zich aan filosofische bespiegelingen ging wijden om zijn levensinstelling beter te begrijpen. Dat begon al op 25-3-31 als hij ontdekt dat hij van bepaalde soorten schelpen, door hun verplaatsbaarheid door de vloed te kennen, kan voor spellen waar ze op het strand achterblijven: aan de hoogwater- of de laagwater- lijn. ergens daartussen in dode hoeken van het strand, enzovoort. De spanning om die soorten ook daadwerkelijk te vinden is 'alzoo gedegradeerd tot een klein ordinariteitje. De Reiz is er nu voor me af. Een stukje droge zakelijkheid blijft er van over. Zoo gaat het feitelijk met alle intellectueele bekoring. Het onbekende trekt ons aan. Kennis maakt koel. Nochtans laten we ons telkens op een nieuw probleem af' (25-3-31). Maar later verdiept hij zich in steviger kost: 'Toen ik laatst een boekje over Hegel uit had. had ik het idee kennis gemaakt te hebben met een geweldig genie en tegelijk een geweldige (of gewelddadige) maniak. Ik vond, dat men er even goed het Marxisme als het Nationaal-socialisme uit kon verdedigen, beide le venshoudingen. die me weinig bekoren, hoe langer hoe minder. Zijn veel van die menschen niet het zelfde type. als die in Rusland nu pas de beschaving hebben om hals gebracht en die in Spanje de auto-da-fé's hebben bewerkt en elders de Joden moorden, menschen die veel slopen en weinig opbouwen'(4-5-34). Op 12 september 1934 schrijft hij aan Van der Feen: 'U zou mij een groot ge noegen doen, als U mij kon helpen aan de juiste titel van een boek van Einstein, dat ongeveer heet "Mein Weltbild". Ik zou dit boek graag eens lezen. Als dat niet helpt om een definitieve kijk op de misère te krijgen, dan helpt er niets'. Op 22 september van dat jaar vervolgt hij: 'Dat boek van Einstein heb ik altijd nog niet. U zal me wellicht een filosoof van de koude grond achten, nu ik zelf ook, maar het gaat me daar ook niet om. Ik lees die dingen wel eens graag bij wijze van toe spijs, niet als serieuze studie! Daar denk ik zelfs niet aan, ook niet aan toepassing in mijn leven'. Toch draait Brakman heel geleidelijk bij, om te beginnen in de brief van 5 de cember 1935: 'Ik heb de laatste dagen kennis gemaakt met werken van Adler, In- dividualpsychologie en andere. Ik wou wel, dat ik ze wat eerder had leren ken nen. maar U moet niet vrezen dat ik er in verdrinken zal. Als werkprogram vind ik het alles heel belangrijk, maar als de schrijver er een levensfilosofie van maakt, dan gaat dat wat ver, naar mijn behoefte. Ik vind het overbodig om een levensleer op te bouwen naar aanleiding van een heel goed bestudeerd onder werp. Toen Einstein met zijn relativiteitsleer uitkwam, deden zijn bewonderaars dat ook. Maar het is larie. Einsteins werk is iets uitnemends, een hypotese van groot allure, maar een werkmethode en geen absolute waarheid, en hoe machtig ook, voor de meesten. ook voor mij. te machtig, het lost de levensproblemen niet op, evenmin als de leer van Adler. die intussen wel zo belangrijk is. dat ik de weinige ideeën, die ik er van verwerkt heb, niet graag meer "niet zou kennen". Eerstdaags begin ik weer kalm aan mijn schelpen, maar dan nu en dan afgewis seld met Adler en later wellicht ook Jung, zonder dat de schelpen er iets aan te kort zullen komen, integendeel en vermoedelijk bij zullen winnen." Brakman toont hierin uit het goede 'wetenschappelijke hout' gesneden te zijn: vooral kri tisch op zichzelf en anderen zijn, geen blikverenging maar integendeel onder- 152

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 178