ook op dit gebied grote dingen mogen verwachten. En dan mogen we zijn ver mogen. ten dele nolens volens in zijn jeugd ontwikkeld, niet vergeten om zich in zichzelf en vanuit zichzelf daartoe op te werken. Zijn brieven vormen tezamen een boeiend en veelkleurig tableau van zijn zoektocht door de overweldigende variatie die natuur en landschap van hoofdzakelijk Walcheren hem boden. Hoe wel de studie van fossiele en recente schelpen, de uitwendige skeletten van weekdieren (Mollusca), het meeste zijn aandacht en liefde had, mogen we ook zijn andere aandachtsvelden niet vergeten. In zijn brieven geeft hij soms heel uitvoerige beschouwingen over de geschie denis van het Walcherse landschap en van de duinontwikkeling in het bijzonder: de duinen van Valkenisse en Dishoek zouden jonger zijn dan die van Domburg en Westkapelle. Dat kan je aan hun begroeiing zien. Ook ontwikkelde hij theo rieën over een gesloten kustlijn tussen Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen. Hij schreef soms brieven vol over duinvorming en duinafslag en de zijns inziens in adequate maatregelen tegen 'de verwording der duinen' door het polderbestuur van Walcheren en het waterschap dat de verdediging van het gebied van de On rust op Noord-Beveland onder zijn beheer had. Interessant zijn zijn opmerkingen over de befaamde strandhaak, die op het Breezand bij Vrouwenpolder heeft gele gen: 'Vroeger, nog maar één en twee jaar geleden, liep er een geweldige strand haak van den uitersten N.W.-hoek van de duinen in de richting Fort den Haak. Die strandhaak is finaal verdwenen' (7-9-30). Verder was hij vol zorg over de schade, die de Walcherse jeugd, recreanten en ook vee in de duinen aanrichtten. Hij brak ook een lans voor het behoud van de oude Walcherse wegen en de vliedbergen. Over de landbouw uit de periode van vóór de kunstmest tekende hij op, dat toen vaak een verbod tot verkoop van stro en stalmest gold, 'een oud dogma dat intussen niet geheel dwaas was, al werd wel overdreven in die richting. Het graan verkoopen en het stroo terug op het land! Dat was de oude re gel. Wat geen stroo gaf, niet zaaien; dat was de aanvulling! Een boer, die vóór de tegenwoordige kunstmestperiode zijn stroo niet tot mest verwerkte of de mest verkocht, maakte door gebrek aan mest zijn land arm, pleegde dus roof bouw. Volstrekt niet verkeerd gezien. De oneerlijke pachters trachten er tegen te zondigen! Mijn 80-jarige schoonvader vindt in zijn hart [daarom] vlas nog altijd een minderwaardige "vrucht". Maar hij zegt het niet meer hardop, de slim merd! Vroeger zaaide men bijna uitsluitend halmgewassen, om mest te krijgen, o.a.' (22-5-30). Bijzondere aandacht schonk hij aan de geschiedenis van het 'Plaatje' - gele gen in het Noord-Sloe -, de polder Welzinge, de Kaloot, de Verdronken Zwarte Polder en het Zwin. Verder had hij belangstelling voor de resten van 'verdron ken' dorpen en archeologische vondsten op het strand en in de polder. Het najaar van 1930 was zeer nat. Brakman benutte de situatie van de deels stagnerende waterafvoer tot het optekenen van de volgende waarnemingen: 'Westelijk Walcheren, dat geniet van het stoomgemaal [het in december 1929 in werking gestelde gemaal 'Boreel', WGB], was zijn overtollig water zeer spoedig kwijt! Maar in O. W. is het nu nog op vele plaatsen droevig gesteld. Langs den Schroeweg was het meer dan erg. De weg zelf stond over een lang gedeelte blank. Op het Waterhoefje stond mestput, houtklamp, hooi- en strooschelf in het water. De eenden zwommen tusschen de prei en de kooien. Enorme schade. Toch betaalt O. W. mede aan het stoomgemaal! In Nieuwland ging alles best. Wij wateren af op het veel lager gelegen Walche- 155

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 181