Na in de brief een beschouwing over de veelvormigheid van de Ruwe alikruik te hebben gegeven, compleet met verwijzing naar enkele Franse determinatie- werken, komt hij tot de volgende concrete vragen: 1. Bezit het museum een ee- nigszins volledige en gedetermineerde verzameling dezer Zeeuwse alikruikjes? 2. Indien niet, acht men het bezit van zoo'n verzameling gewenscht? 3. En zou er ruimte beschikbaar gesteld kunnen worden in het "Archief' om een beschrijving op te nemen al of niet met teekeningen. 4. Is aan één der bestuursleden bekend of er nog literatuur van jongeren datum dan 1912 over Littorina saxatilis bestaat? 5. En in het bijzonder interesseert mij de vraag of de Zeeuwse ruwe alikruiken el ders reeds beschreven zijn of momenteel in onderzoek' (18-9-26). Tien dagen later kreeg hij antwoord van Van der Feen. Deze had de conserva tor van het museum, de heer A. Meerkamp van Embden, geraadpleegd en daar mee was blijkbaar voor Brakman de weg geopend naar de verzamelingen van het Zeeuws Genootschap. Niet alleen was de collectie Littorina saxatilis 'niet af' en miste hij bij vroegere bezoeken aan de verzamelingen enkele soorten die in onze provincie leven. Het bleek Brakman ook wenselijk, dat de collectie zou moeten worden 'omgewerkt'. Uit deze eerste brieven blijkt ook dat Brakman aan zijn Littorina-studie ook allerlei oecologische waarnemingen verbond, zoals het zout gehalte - met een 'Franschen areometer', later een lacto-densimeter toebehorend aan de landbouwcursus waaraan hij les gaf - en het aantal dagen dat de soort het zonder overspoeling met zeewater moet doen. De veelvormigheid van de soort is volgens hem vooral aan deze beide factoren gekoppeld. De studie van de Littorina's - behalve de Ruwe alikruik, ook de Gewone Lit torina littorea) en de Stompe (L. obtusata- is hem zijn hele leven blijven boeien. De veelheid aan vorm, kleur en dikte van de schelpen en de variatie aan milieus waarin ze leven, waren voor hem evenzovele bronnen van wetenschap pelijke nieuwsgierigheid die moesten worden aangeboord. Wat de fossiele schelpen betreft, schreef hij in die tijd nog dat hij 'daarover geen literatuur van eenige beteekenis heeft, zoodat ik nog verscheidene soorten niet ken'. Hoewel hij meermalen het plan opgevat had zich daarvoor tot de Franse malacoloog prof. Ph. Dautzenberg te wenden, bleef hij daar huiverig voor: 'Men loopt natuurlijk altijd het risico, dat men zijn onafhankelijkheid bij het in connectie komen met zoo'n wereldspecialiteit ten eenenmale verliest'(5- 10-26). En dat was het laatste wat Brakman wilde. Het verhaal van de kauri's Interessant zijn Brakmans beschouwingen in die tijd over de kauri's, behorend tot het geslacht Monetaria (synoniem: Cypraea). Het gaat hier om drie soorten: de Westeuropese M. monacha en de tropische M. moneta en M. annulus. Van M. moneta vermeldt Van Benthem Jutting in haar Fauna van Nederland, afl. VII, 1933, p. 121, dat deze eenmaal bij Bergen aan Zee is gevonden. We laten nu Brakman aan het woord: 'Als kind heb ik het genoegen gehad vaak met "keut- jes", de zeeuwse naam voor kaurieschelpen, te spelen. Het waren zeker geen in- landsche. Er waren veel gebande en gestipte exemplaren bij; de meeste soorten liggen ook in de showcollectie van het museum te Middelburg. We gebruikten ze steeds als fiches bij het ganzenbord, bij het kienspel, kortom bij alle spelen, waar fiches bij noodig waren. Mijn moeder had ze van haar ouders geërfd. 161

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 187