nu weer opnieuw kan beginnen. Ik zou de schuldige wel eens willen dooreen- rammelen' (30-1-30). Later, in een brief van 6-2-30, deelt hij de aard van zijn verzoeken aan 'Am sterdam' (Zoölogisch Museum) en 'Leiden' (Rijksmuseum voor Natuurlijke His torie) mee: de bedoeling was dat ze de schelpen zouden determineren, hem de namen daarvan zouden opgeven en zo mogelijk, 'als ze ze konden missen' een exemplaar zouden terugzenden. Ook 'Amsterdam' voldeed niet aan zijn verzoek. Tegenover Van Benthem Jutting is hij echter milder: 'Aan juffr. van B. J. ben ik veel verschuldigd. Alleen heeft ze me niet overladen met namen van tertiaire schelpen. In dat opzicht scheen ze altijd ietwat geheimzinnig te doen. Wat daar van de reden was, weet ik niet. Wellicht was ze, evenals ik zelf, vaak in twijfel over de juistheid der determinaties.' Op Blote blijft hij gebeten: 'Over de naar dhr. Blote opgezonden Cardita' s heb ik niets vernomen. Noch de aankomst, noch de determinatie, noch de terugzen ding der opgezonden schelpjes. Het waren er ver over de honderd. Met Lei den is alzoo ook weer afgerekend. Ik vermoed, dat de insektenkundige Blote met de vele soorten moeilijk te determineren Cardita's een beetje in zijn haar zit. En in zoo'n geval is zwijgen een reuzehouding! Maar als dat zoo is, dan hoort hij nog wel eens van me' (13-4-30). En weer later: 'Arme Blote, schuilevinkje te moeten spelen voor een dorpsschoolmeester! Ik hoor nog niets van hem en heb de hoop nu opgegeven. Juffrouw v. B. J. schreef mij in haar laatste brief, dat BI. zijn zwanenzang gezongen had in die lijst [van Domburgse fossiele schelpen in Zoöl. Meded. Rijksmus. Nat. Hist. 12, 1929, p. 25-27, WGB] op conchyologisch gebied. Die woorden schijnen ten volle waar te zijn!' (26-5-30). Later wordt hij milder tegenover Blöte. Hoewel hij hem in zijn lijst heeft be trapt op enkele foute determinaties en het vermijden van determinatiemoeilijkhe den, 'moet ik hem toch bewonderen om zijn knap werk op het gebied der Dom- burgsche schelpen, al heeft hij zich met die Domburgsche Cardita vergist' (18-1-32). Tesch is volgens Brakman wellicht de beste schelpenkenner van ons land, hoe wel hij zich bij zijn determinaties ook wel eens vergist. Bovendien verenigde hij 'met groote vrijmoedigheid' verschillende soorten tot één. Van vrije uitwisseling van meningsuiting was blijkbaar geen sprake, want: 'Waar ik het niet met hem eens ben, kan ik niet anders doen, dan U [Van der Feen, WGBJ in particuliere cor respondentie dat mee te deelen. Waar hij de Cadzandsche Venus b.v. naar mijn vaste overtuiging verkeerd interpreteert, behoud ik mij het recht voor, met hem van meening te verschillen, en tevens dat U dat meeningsverschil mee te deelen, opdat U als conservator van een publiek-liggende collectie menschen, die er naar vragen, te woord moet kunnen staan. Maar ook, al was U gewoon particulier ver zamelaar, dan kan ik mij nog geen andere verhouding tusschen ons denken, dan die van vrije meeningsuiting in particuliere correspondentie of gesprek!' (13-9-30). Een verslag van een bezoek van Tesch aan Nieuwland - overigens één van de zeer weinige keren dat dit van een universiteit uit gebeurde - geeft een goede in druk van de onduidelijke verhouding die er tussen Brakman en de wetenschappe lijke wereld bestond: 'Welk resultaat zijn bezoek aan Nieuwland voor hem heeft opgeleverd, weet ik niet. Maar hij is te zakelijk om voor niets te komen. Hij heeft zich over zijn doel niet uitgelaten. Maar uit een korte nabetrachting weet ik, dat mijn verzameling hem interesseert. Hij wenschte in correspondentie te blijven en sprak ook nadrukkelijk van "tot ziens'" (29-4-31). 165

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 191