Met Van Benthem Jutting had Brakman beter contact. Maar ook zij kon hem maar zeer ten dele helpen. In de eerste plaats was zij gespecialiseerd in recent voorkomende mollusken en daardoor - terecht - huiverig om haar naam aan de terminaties van fossiele schelpen te verbinden. Verder vertrok zij eind januari 1930 voor enkele jaren naar 'Indië' om daar een promotie-onderwerp te bewer ken. zodat schriftelijk contact in die tijd noodgedwongen uiterst spaarzaam moest zijn. Maar ook zij reageerde op dezelfde manier als de anderen als Brak man haar partijen fossiele mollusken toezond of aanspoorde om de studie van de eocene, pliocene en pleistocene mollusken op te vatten: uiterst terughoudend en nauwelijks commentaar. Tenslotte schrijft hij aan Van der Feen: 'Wat Amsterdam betreft, de schelpenzaak moet U liever maar laten rusten. Ik geef er de voorkeur aan, zoo mogelijk met Mej. V. B.J. op goeden voet te blijven. Wel vond ik het verdrietig, dat ze niet al te veel hielp bij de fossielen, maar ten slotte is zij onze beste Nederl. Malacoloog en zulke menschen hebben meer rechten, dan een di lettant' (24-9-30). Een belangrijke gebeurtenis voor Brakman moet de opkomst van de jonge Amsterdamse bioloog drs. C.O. van Regteren Altena zijn geweest. Hij was voor het Zoölogisch Museum toegevoegd aan de malacologische afdeling. Van eind 1930 af voerde hij met Brakman een regelmatige, zij het niet frequente corre spondentie, waaruit een wederzijdse coöperatieve houding blijkt: Van Regteren Altena geeft aanwijzingen voor literatuur en adviezen voor het verzamelen van zeldzaam materiaal, stuurt hem schelpen op die hij in het buitenland had verza meld, enzovoort. Van 1934 af vraagt hij aan Brakman voor verschillende zaken medewerking voor zijn proefschrift. Brakman geeft hem zijn volledige medewer king, waardoor hij al zijn materiaal en veel mondelinge gegevens in zijn studie kan opnemen. In de lijst van openbare instellingen en namen van particulieren, opgenomen in de dissertatie, staat hij dan ook, naast die van vele anderen, ver meld. In een noot verduidelijkt de promovendus dat hoewel de verzameling van Brakman sinds enkele jaren het eigendom van het Museum van het Zeeuws Ge nootschap is, de exemplaren uit zijn collectie nog afzonderlijk met zijn naam zijn aangeduid. Op die overdracht kom ik later nog uitvoerig terug. De verschijning van Van Regteren Altena's proefschrift vindt Brakman 'een interessante bijdrage en een positieve aanwinst' (19-3-37) en richtinggevend voor de modernisering van de nomenclatuur [latijnse naamgeving, WGB] (6-12-40). De gebrekkige ondersteuning en soms zelfs afwijzende houding die Brakman van de universiteiten uit ondervond, was voor hem - zoals reeds eerder is gezegd - de aanleiding om zelf de benodigde determinatiewerken aan te schaffen. In het begin kon Van der Feen hem nog wel eens een boek uit zijn eigen bibliotheek dan wel uit die van het Zoölogisch Museum in Amsterdam lenen. Maar hij ont dekte in die enkele werken zoveel onduidelijkheden, tegenspraak en onvolledig heden, dat hij naar zijn mening slechts tot bevredigende resultaten kon komen door alles wat in West-Europa over fossiele mollusken gepubliceerd was, zelf in handen te krijgen. Van der Feen stond hem daarin trouw terzijde. Hij leverde hem niet alleen namen van schrijvers en titels van hun werken, maar ook catalogi van antiquariaten in Berlijn, Leipzig, Londen en Parijs. Het hele proces van die aankoop, verscheidene jaren beslaand, is in de correspondentie te volgen, com pleet met zijn afwegingen van wat eerst zou moeten worden aangeschaft tot en met de beperkingen die zijn beurs hem soms oplegde. Bijlage I geeft een over zicht van wat hij blijkens zijn brieven op deze wijze heeft verkregen. Zij is, in één woord, indrukwekkend. 166

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 192