gen schuld. Hij kwam anders uit dan hij was, zooals we dat hier op zijn dorpsch
zeggen' (1-2-31). Maar in schelpgruis dat hij met tassen vol mee naar huis sleept,
vindt hij daar veel kleine, soms zeer zeldzame soorten die zijn collega ontgaan.
Ook worden hem soms partijen schelpen van vissers en anderen te koop aange
boden, maar hij gaat daar niet op in. Hij vindt dat hij zijn geld beter aan boeken
kan besteden.
Dan was er de heer P. de Bruyne uit Middelburg. Op 28 februari 1931 was hij
Brakman komen opzoeken, 'een opgeruimd, luchtig heer met heel bijzondere
ideeën." Brakman beschrijft hem als een man met (ogenschijnlijk?) innerlijk te
gengestelde aspiraties: onverschilligheid met betrekking tot de naamgeving van
de mollusken maar tegelijkertijd belangstelling voor zijn determineerboeken; ba
gatellisering van de waarde van het verzamelen van fossielen maar tevens de
wens om zelf ook op Brakmans manier een collectie aan te leggen. Het bleef bij
een korte kennismaking. Reeds op 19-3-31 schreef hij aan Van der Feen: 'Wat de
zaak De Bruyne betreft had ik de knoop al doorgehakt. Iemand, die in het bijzijn
van mijn huisgenooten alles doet om het schelpenzoeken te ridiculiseeren en ter
wijl zelf een hartstochtelijk schelpenjager is, heeft blijkbaar bepaalde bedoelin
gen. En daar die bedoelingen toch nooit zullen kunnen samenvallen met de
mijne, heb ik de zaak maar afgehandeld bij kort geding. Zoo kon er toch niets
goeds uit groeien.' Toch is De Bruyne één van Brakmans serieuze concurrenten
geweest. Zijn namenkennis, die toen 'verder strekte dan de mijne', had hij waar
schijnlijk bij Tesch in Haarlem opgedaan en bovendien had hij zich bij Van der
Feen als hulp voor het op naam brengen van de collectie van het Middelburgse
museum aangediend (22-8-32).
Veel genoegen ondervond Brakman van H.S.C. Huijsman, oogarts te Middel
burg. Deze had een brede natuurwetenschappelijke belangstelling en wilde Brak
man graag in zijn werk terzijde staan. Brakmans zoon Piet is in 1934 met hem
naar de Ardennen op plantenexcursie geweest. Huijsman ging ook met vakantie
naar de Franse westkust, de mediterrane kust en naar de 'wereldberoemde eo-
ceengroeven' van Grignon bij Parijs. Uit de groeven haalde hij honderden soor
ten en soortengroepen fossiele mollusken mee naar huis. Het kostte hem echter
veel te veel tijd om die zelf in zijn vrije tijd op naam te brengen. Bovendien wer
den zijn collecties voor het echtpaar Huijsman tenslotte in huis een sta in de weg.
Staande voor de beslissing om te kiezen tussen planten (en paddestoelen) en
de fossiele schelpen vroeg Huijsman aan Brakman of deze zijn schelpen zou wil
len hebben met daaraan gekoppeld voor de volle prijs het daarbij behorende stan
daardwerk van Cosmann-Pissaro. Huijsman zegde hem later ook zijn overige
schelpen toe, afkomstig van de omgeving van Antwerpen tot aan Bilbao. Brak
man legde de aanbieding direct aan Van der Feen voor, in de eerste plaats omdat
het op naam brengen van deze fossielen ten koste zou gaan van de revisie van de
collectie van het Genootschap, maar ook omdat hij de verzameling Franse schel
pen voor de toekomst wilde veiligstellen. Die veiligstelling zag hij vooral in op
name in het museum, in een afzonderlijk daarvoor aan te schaffen kast: 'Het is
wel geen Zeeuwse verzameling van afkomst, maar toch door Zeeuwen bewerkt
en verzameld'Voor de collectie van het Genootschap had hij ook een oplossing:
'Ik laat dan de recente Zeeuwse schelpen over aan Mejuffr. V.B.J. en de fossielen
aan dhr. Van Regteren Altena' (20-1-35).
Wat Van der Feen hem heeft geantwoord weten we niet. Het zal wel een be
stuurszaak geweest zijn. Uit het vervolg kunnen we opmaken dat er op enigerlei
168