mak stapte hij over van Duits (Kobelt) naar Frans (Dautzenberg, e.a.) of Engels (Wood, e.a.), maar ook determinatiewerken in het Noors (Sars: 'als je engels en nederlands kent. kom je daar een eind mee'), Deens ('heb je een woordenboek bij nodig'). Italiaans (Sacco) en Spaans waren voor hem geen gesloten boeken. Het was in die tijd vereist om nieuwe soorten in het Latijn te beschrijven en juist die las hij voor zijn determinaties het liefst. Soms geeft hij tegenover Van der Feen uitvoerig zijn mening over de schrij vers van deze klassieke werken. Dat is bijvoorbeeld het geval met zijn determi natie van de Noordhoren Neptunea antiqua L. var. ex. forma ventricosa Jeffreys. Niet alleen spreken de auteurs elkaar tegen in de beschrijving, ook hun afbeel dingen kloppen vaak niet en. wat het ergste is, de begrenzing van de soorten komt soms niet overeen: Kobelt in zijn Iconographie werpt alle moge lijke variëteiten, op één na, dood bedaard over boord. Hij onderscheidt wel Nep tunea antiqua L. van N. despecta L., maar weer anders dan sommige andere schrijvers. Kortom om dol te worden' (12-1-31). Eindelijk vindt hij de sleutel tot zijn probleem in een artikel van Dautzenberg en Fischer in de Monaco-reeks. Op de achtergrond van deze problemen spelen ook verschillen in opvatting over het soortbegrip en de betekenis van subspecifieke onderscheidingen. Kobelt is een 'lumper' en 'bespreekt op theoretische gronden de bestaande, in de natuur voorkomende verschillen in vorm niet, omdat daar bezwaren van philophischen aard tegen zijn'. Tegen Kobelt treedt (de splitter) Dautzenberg voor Brakman als overwinnaar uit de strijd. 'Alleen is Dautzenberg nog te weinig methodisch in zijn onderscheidingen. Hij geeft nog te veel toe aan de tegenstanders. [Wel] houdt [hij] zich meer nuchter aan de natuur, ziet helder voor zich de noodzake lijkheid van de beschrijving van wat de natuur nu eenmaal geeft en tracht dat in goede vorm te gieten.' En: 'Als ik voldoende materiaal had van eenige soort, nl. materiaal van het heele verspreidingsgebied, recent en fossiel, dan zou ik varië teiten onderscheiden naar den vorm, naar de kleur, naar de sculptuur (vooral niet te vergeten), naar de verhouding der afmetingen, naar de grootte, en verder zou er nog bijhooren een opsporen van de ziekelijke afwijkingen. Ik ben dan ook geen bewonderaar van de systematiek-vrees, die in Duitschland - en mede in ons land heerscht' (12-1-31). Maar hij wist toen al wat zich later in de biologische wetenschappen nog ver der zou doorzetten: 'Door de grootse uitbouwing der biologie is de systematiek wat op den achtergrond gekomen. Het is een min of meer geminachte tak van wetenschap geworden; voor de minder-begaafden en voor de meisjes. Dat is jam mer. Want de systematiek is even hoog wetenschappelijk als de biologie' (12-1- 31). En om nog een voorbeeld te noemen: 'L.l. Zaterdag heb ik nog een hoopje Cardita's bijgevonden, trouwens de heele winter ook te Domburg. Ik heb ze (al lemaal) gisteren avond even opnieuw gesorteerd, bekeken, ribbetjes geteld, enz., enz., en waarempel, het eitje is gelegd, hoor. Ik heb ze in zeven uur onder de knie gekregen. Van morgen om vier uur zijn ze gedoopt: maar daarvóór had ik eerst drie uur geslapen, hoor. 't Is toch eigenlijk een zotte vertooning! Het resultaat is, dat Nyst er zijn tanden leelijk op stomp gebeten heeft en zich totaal heeft vergist. Het artikel van Wood is in orde. En daarmee kan men de kaas finaal snijden. Dat ik de eerste keer niet geslaagd ben, ligt hier aan, dat het Engelsch me wat dwars zat en dat ik toen Nyst ging gebruiken, die me deed verdwalen. Enfin, één troost. Dr. Tesch is er ook ingevlogen' (19-3-31). 170

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 196