Een enkele keer heeft hij er behoefte aan zich in zijn determinatiewerk tegenover Van der Feen - mogelijk als reactie op kritiek zijnerzijds - te rechtvaardigen. Een fraai voorbeeld van zijn werkwijze geeft hij in zijn brief van 22-8-32, waarin hij de determinatie van Circulus striatus, Philippi bespreekt: 'Dit is een uiterst zeld zaam schelpje, dat ook in het buitenland maar in enkele museums voorkomt en dus een bespreking waard is. Niet onmogelijk ben ik de eenige in ons land, die er van heeft. Wood noemt het Adeorbis striatus, Vol. 1, blz. 137 en Tab. 15).' En dan volgt de beschrijving met achtereenvolgens de systematische plaatsing, de be treffende literatuur, een aanwijzing voor het gebruik der afbeeldingen, de diag nose en de verspreiding (zie Bijlage II). Later, in 1940, schrijft hij dat hij bij zijn studie van de Zeeuwse fossiele mol- lusken voortdurend soorten tegenkomt, waarvan de naaste verwanten in de Indi sche Oceaan of nog verder in tropisch Amerika leven. Daarom krijgt hij er hoe langer hoe meer behoefte aan zijn studie met tropisch materiaal uit te breiden, om over de Middellandse-Zeesoorten maar te zwijgen. Er zou nog veel meer over Brakmans werk aan mollusken te schrijven zijn. Bijvoorbeeld hoe hij van sommige mollusken-soorten leeftijdreeksen trachtte te maken om ook jonge exemplaren op naam te kunnen brengen en hoe hij tijdreek sen van verwante molluskensoorten probeerde op te stellen om meer inzicht te krijgen in het gidskarakter van de fossielen; hoe hij uit zakken vol schelpgruis minuscule, vaak heel zeldzame schelpjes opdiepte, evenals parasitair levende mollusken en de kalkskeletten van Foraminiferen of krijtdiertjes (eencellige, wortelpotige organismen die een kalkschaal vormen en belangrijke gidsfossielen bij de bepaling van de ouderdom van aardlagen zijn). Hoe hij, tenslotte, het idee opperde nagemaakte schelpen vóór de kust in zee uit te storten om daarmee iets te weten te komen van de invloed van zeestromingen en golven op de 'stranding' van de echte schelpen. Jaren later heeft Prof. dr. J. Lever (Vrije Universiteit, Am sterdam) dergelijke experimenten met steun van Shell uitgevoerd. Publikaties Het lag Brakman na aan het hart om de resultaten van zijn bevindingen met mol lusken ook gepubliceerd te krijgen. Al in zijn eerste brief aan Van der Feen stelde hij de vraag 'of er ruimte beschikbaar gesteld zou kunnen worden in het "Ar chief' om een beschrijving op te nemen [van de vormenrijkdom der alikruiken, WGB] al of niet met teekeningen' (18-9-26). Twee jaar later heeft hij aan Van Benthem Jutting een stukje gezonden over de slechte toestand waarin de schorre- vogels in Zeeland verkeren, 'in de hoop dat zij het zou geplaatst kunnen krijgen in Natura' (17-8-28). Blijkbaar had zij er zoveel kritiek op, dat Brakman hulp bij Van der Feen zocht om het om te werken. Hij had het 'op een zondagmiddag achter elkaar met volle overtuiging [geschreven] en met de hoop. dat de vorm goed zou zijn en nog altijd is het mij zoo als het nu is, het liefst, omdat het mij uit het hart kwam. Zoo ben ik nu eenmaal, blijkbaar voel ik niet goed de gebre ken, die het voor anderen onaannemelijk maken. Zooals U schreef, het is heel moeilijk om eigen werk objectief te beoordelen' (20-9-28). Gezien de achterstand op molluskengebied in vergelijking met het buitenland drong Brakman er bij zijn correspondenten herhaaldelijk op aan om te publice ren. Hij zou het ook graag zelf willen doen, maar kreeg geen stimulans van hen 171

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 197