heeft gereageerd, komt niet uit de verf, want die fouten zullen wel op zijn reke ning moeten worden geschreven. Van 1929 af zien we in de brieven regelmatig terloopse opmerkingen over Brakmans bezoeken aan de schelpencollectie om die aan te vullen en de nomenclatuur te verbeteren. In zijn brief van 16-11-30 neemt Brakman stelling tegen een zinsnede in Van der Feens jaarverslag als conservator over de middelmatigheid van de leden van het Genootschap: 'Uw onvriendelijke uitval over de Zeeuwse "middelmaat" rijst hierbij weer boven den drempel van bewustzijn.' (sic!). 'Middelburg is nu eenmaal geen wetenschappelijk centrum en zonder de middelmatigen blijft er haast niets over. In wetenschappelijken zin is het Genootschap gedaald door ver schillende omstandigheden, o.a. door het verdwijnen van de Latijnse school, de opleidingsinrichting voor geneeskundigen, enz. Zooals het er nu voor staat heeft men tenslotte te kiezen tusschen middelmatigheid en beëindiging van den te- genwoordigen gang van zaken. Enfin, ik wou maar doen uitkomen, dat Uw houw scherp is en tamelijk hard tegenover de kleine broeders, die meestal al les geven, wat ze geven kunnen aan goeden wil en werkkracht, zij het dan soms ook uit eerzucht of uit zucht om promotie te maken. Onder de tegenwoordige omstandigheden lijkt het Genootschap wat op een kamer van Rhetorica. Maar is dat zoo erg. Is dat niet juist een verdienste, een goede zijde althans, in dien zin, dat een dergelijke klein-wetenschappelijke vereeniging veel kan doen voor de ontwikkeling van de kleine luiden in wetenschappelijken zin!' Maar Van der Feen stelde Brakmans werk blijkbaar op hoge prijs, want het lijkt wel of hij hem voortdurend aanmoedigt de collectie van het Genootschap volledig te maken en op peil te brengen. Beiden zorgen voor doosjes en glazen buizen om de soorten in de collectie onder te brengen. Voor de systematische in deling van de verzameling kiest Brakman voor een nummering overeenkomstig de soortenlijst van Tesch. Wat niet in die lijst staat, wordt in een parallelle lijst geplaatst. Ook komt aan het einde van 1930 de eventuele overname door het Genoot schap van Brakmans bezit aan molluskenboeken ter sprake. Daartoe is hij 'gaarne bereid, al zal er dan ook wel wat van den kostprijs afmoeten. Hier in Zeeland, het mooiste molluskengebied van ons land, hoort een molluskenbiblio- theek thuis, vind ik' (1-12-30). In de zomer van 1931 kreeg Brakman van dr. L.H. van Berk uit Goes het ver zoek om conservator voor de schelpen van het Goese museum te worden. Dank zij Van Berk was de Goese schelpencollectie voor de land- en zoetwatersoorten beter georganiseerd dan de Middelburgse. Brakman nam het verzoek aan en werd benoemd tot adjunct-conservator. Blijkbaar werd zijn benoeming in het Goese aangevochten, want hij 'kreeg verder niets meer te hooren, zoodat [hij] vermoedde, dat [hij] om een of andere onpeilbare reden in ongenade gevallen was'(25-12-31). Eind 1931 bereikt Brakman een dieptepunt. Wegens privéredenen - ziekte en overlijden van zijn schoonvader en daaruit voortvloeiende problemen met de er fenis - constateert hij voor de schelpenstudie feitelijk geen gelegenheid meer te hebben. Hij overweegt de hele zaak aan anderen over te doen, maar geeft 'de voorkeur aan een "Zeeuwse" oplossing'. Daarom wil hij 'alles van zijn schelpen affaire' aan Van der Feen toezenden en hem het recht geven er naar beste weten over te beschikken. 'Wat mijn schelpenboeken betreft, die moet ik U dan ook zenden, want die kan U niet missen bij de bewerking van het materiaal. Als het 173

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 199