reusachtige vooruitgang dank zij Uw pionierswerk. Niet alleen dat U het materi aal verzameld hebt, maar U hebt het ook verwerkt en geordend (ik wou, dat ik zoover was met de opgevischte botten!).' Brakmans affiniteit voor planten maakte dat hij al eerder belangstelling voor het herbarium had. Op 20-1-35 schrijft hij dat hij 'er zich maar moeilijk mee kan verenigen, dat de niet Zeeuwse planten uit het Museum weg moeten. Met het verwijderen van het Zeeuwse herbarium zou ik helemaal geen vrede kunnen heb ben. Als Zeeuwse mensen iets aan het genootschap schenken, dan moeten er zeer goede gronden zijn, voor men het mag verwijderen!' Hij is van mening dat er een conservator voor het herbarium benoemd zou moeten worden. Dat zouden dokter Huijsman, zijn zoon Piet of hijzelf kunnen zijn. Blijkbaar werd de plantenverza- meling toen al door insekten belaagd, want: 'Dr. H. conserveert zijn planten door bestrijking van een oplossing van sublimaat in alcohol, welke laatste verdampt. De knagers blijven er dan best af!' (20-1-35). In dezelfde ongedateerde brief van Van der Feen bericht deze, dat 'de secreta ris het ook een mooie oplossing vindt, dat U het conservatorschap van het herba rium op U wilt nemen. Zooals U weet. zat men reeds lang verlegen met deze ee- nigszins verwaarloosde afdeeling. Dat U de totnogtoe niet in het museum vertegenwoordigde wieren erin betrekken wilt, is des te mooier.' Van die wieren studie is niet zoveel terechtgekomen. Want door ziekte van zijn vrouw kon hij maar sporadisch het veld in, zodat hij maar liever tot zijn schelpen terugkeerde. Intussen heeft Brakman zich in de oude jaarverslagen van de conservator van het herbarium verdiept en geconstateerd dat er nogal wat achterstalligs is goed te maken: er is een rapport over de toestand van het herbarium door de heren Sloff en Huijsman, die er op hebben gewezen dat er veel foutieve en verouderde deter minaties zijn, de planten opgeplakt dienen te worden en de nodige bestrijding te gen insektenvraat moet plaats vinden. Ook lag er nog een niet uitgevoerd be stuursbesluit om de niet-Nederlandse planten aan het Rijksherbarium in Leiden te schenken en de niet-Zeeuwse aan de Nederlandse Botanische Vereniging. Brakman heeft veel moeite met dat besluit, want er is prachtig vergelijkingsmate riaal van buiten Zeeland, bijvoorbeeld van de Zeeuwse florist D. Lako. 'En hoe moeilijk is overigens zoo'n zeer gewenschte vergelijkingsportefeuille te beko men. Mijn advies zou zijn. alles houden, wat Nederlandsch is. En ook alles wat Noord-Belgisch is, als dat bijgeval aanwezig is. - Ik heb met verbazing gemerkt, dat er geen inventaris bestaat van ons herbarium, wat is dat gloeiend jammer en lastig' (22-9-42). Ook mag het herbarium niet een verzameling gedroogde plan ten zijn, alleen om de soortenkennis, maar om 'bij' te blijven moeten ook de vindplaatsen en data aangegeven worden. De hooilandencollectie van D. Lako viel hem nader bezien tegen: 'Dat gedroogde planten nog konden "gekookt" worden, wist ik alleen van soepgroente!' (1-10-42). Brakman is van 1941 tot 1949 conservator van het herbarium geweest. De adventieve plantensoorten die ontkiemden uit het afval van de Middel burgse meelfabriek, stuurde Brakman naar Heukels die ze trouw voor hem deter mineerde. Uit waarnemingen en kiemproeven ontdekte hij dat verreweg de meeste zich hier door gebrek aan kiemkrachtig zaad niet kunnen vestigen. Zijn conclusie was dan ook, dat ze voor onze flora van weinig betekenis zijn. Maar ja gers van plantesoorten kunnen bij de meelfabriek wonderen aantreffen. 176

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 202