Epiloog
Brakman stond als amateur florist en malacoloog niet alleen. Hij leefde in een
tijd waarin de natuur 'om het huis' en 'in bos en veld' grote aandacht had. Men
sen zoals E. Heimans, H.W. Heinsius, H. Heukels, J.G. Sloff en Jac.P. Thijsse
waren zijn tijdgenoten en met enkelen correspondeerde hij ook. Bijna allen wa
ren onderwijskrachten en zij waren gedreven door de drang om wat zij in de
natuur ontdekten door te geven aan de volgende generatie. Samen met hen be
paalde hij het gezicht van een tijdsbeeld, waarvan de natuurhistorische verenigin
gen en de jeugdbonden voor natuurstudie de echo zijn geweest. Zelf heeft hij
daar waarschijnlijk niet veel aan bijgedragen, of het zou op zijn school moeten
zijn geweest. Daarvoor ging hij teveel zijn eigen weg. Maar zijn geestdrift en en
thousiasme voor alles wat hij aan 'natuur' aantrof, was even aanstekelijk als die
van zijn collega-tijdgenoten.
Aan het einde van zijn werkzame leven had Brakman er behoefte aan zijn
dankbaarheid uit te spreken jegens de heer en mevrouw Van der Feen-van Bent-
hem Jutting voor alles wat zij voor hem hadden betekend. Hij deed dat in de
vorm van een sonnet, dat ik hier graag als afsluiting wil citeren:
Mijn leven was door hechte banden aan
Uw vrienschap en Uw goede hulp verbonden.
Veel steun heb ik van U steeds ondervonden,
En geestelijk hebt U mij welgedaan.
Kon ik Uw doel niet altijd wel verstaan,
Dan werd de vriendschap daardoor niet geschonden,
Omdat wij toch elkanders hart verstonden
En naastenliefde richtte ons bestaan.
Veel schone boeken hebt U mij geschonken
En hoeveel zaad mocht ik van U ontvangen,
Als ik 't bedenk, brand ik nog van verlangen.
In wijs- en goedheid hebt U uitgeblonken,
Ik moet U door dit vers nog innig danken
En U mijn grote hoogachting verklanken.
29 -lil - 1951
Door dit alles in zijn brieven zo ontwapenend uitvoerig en openhartig aan Van
der Feen te schrijven heeft Brakman tevens ook zijn eigen biografie geschreven.
Het enige wat gedaan moest worden, was datgene wat hem - vaak met het hart
op de tong - van maand tot maand en van jaar op jaar bewoog, verontrustte en
vooral wat zijn liefde voor de natuur had, te ordenen naar de vele aspecten van
zijn veelzijdige wetenschappelijke belangstelling. Of, om met Cees Nooteboom
te spreken: 'Schrijven bestaat uit het geschrevene anders groeperen Wat ik
doe is bediendenwerk.' Wie de gelegenheid heeft om iemand zo uitvoerig uit zijn
brieven te laten spreken, is een gelukkig mens. Vooral ook wanneer hij zich bo
vendien daarin door zijn eigen jeugdherinneringen met hem verwant voelt
177