hield hij veel contacten met geleerden en deskundigen van buiten Schouwen-
Duiveland. Verscheidene oudheidkundigen van naam, zoals A.E. Remouchamps,
J.H. Holwerda, W.C. Braat uit Leiden, A.E. van Giffen uit Groningen en RJ. van
der Feen uit Domburg, kwamen naar Burgh om in zijn kleine dorpswoning de
veelal zeldzame bodemvondsten te bekijken en te bestuderen. Door de vele con
necties die Hubregtse in de loop der jaren in de wereld van de wetenschappen
wist op te bouwen, was hij vooral op het gebied van de oudheidkunde een onder
legd man. In 1918 werd hij benoemd tot lid van het Zeeuws Genootschap. Vanaf
1927 trad hij in Zeeland op als 'Berichtgever' van het Rijksmuseum van Oudhe
den te Leiden om de belangen van dat museum te behartigen in het bijzonder
voor zover het oudheidkundige vondsten betrof6. Hubregtse maakte een grondige
studie van zijn vondsten. Het ging hem nooit om het materiële bezit, maar om de
geschiedkundige achtergronden. Hij schafte veel boeken aan, of, wanneer deze te
duur of onverkrijgbaar waren, leende hij ze van wetenschappelijke bibliotheken
en relaties. De boekerij van Hubregtse behoorde niet bij zijn legaat aan het Ge-
6. Legitimatiekaart van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, gedateerd 19 ok
tober 1927. Bron: Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland, Zierikzee; met dank aan archivaris
H. Uil.
207