Afb. 13. Middelburg - Molenberg. Gewicht. Schaal
1:2. Tekening L. Goldschmitz-Wielinga.
Middelburg - Balans
Tijdens riolerings- en bestratingswerkzaamheden aan de Balans werden vanuit
het Provinciaal Depot waarnemingen verricht. Daarbij kon de westelijke muur
van het voormalige Vleeshuis worden opgetekend. Het werd in 1520 tot Balans
ingericht en in 1823 gesloopt29. Het gebouw stond op het huidige plein dat nu Ba
lans heet. Het fundament van de 23,5 m lange westmuur lag ruim 5 meter uit de
rooilijn van de huizen aan de westzijde van het huidige plein. De dikte van het
opgaande werk bedroeg op 1,50 m +NAP 0,70 m. Het formaat van de gebruikte
steen was 26 x 12x6 cm.
Middelburg - Molenberg (afb. 13)
Op het depot werd een loden gewicht van 3 pond, een zogenaamde trois gedocu
menteerd30. Het voorwerp was door G. v.d. Horst gevonden aan de Molenberg.
Het was voorzien van meer dan een dozijn ijkmerken, waaronder jaarletters. De
datering van dit soort gewichten is 17e eeuw.
Middelburg - Kousteensedijk - Huis van Bewaring
(afb. 14-15)
De sloop van het Huis van Bewaring aan de Kousteensedijk te Middelburg bood
de unieke mogelijkheid het vorig jaar uitgevoerde onderzoek in de bouwput voor
de parkeerkelder en het belastingkantoor voort te zetten31. In goede samenwer
king met de firma Sagro kon in de periode juni tot september de stadsmuur en
aangrenzende bebouwing over een lengte van 90 meter worden vastgelegd en in
detail onderzocht (afb. 14)32.
In de ter plaatse van het bouwterrein pal oost-west lopende stadsmuur waren
29. Archiefonderzoek werd verricht door A. van Waarden-Koets, gemeentearchief Middelburg; zie
ook het boek Het waagstuk: wegen en waaggebouwen in Nederland. Amsterdam 1990, 67.
30. Gewicht: 1465 gram.
31. Op verzoek van de Werkgroep Stadsarcheologie Middelburg (WSM) werd het onderzoek fi
nancieel gesteund door de Rijksgebouwendienst en de Maatschappij voor Bedrijfsobjecten (MBO) te
Amsterdam.
32. Algemeen: Sijnke, 'Huis van bewaring'. Voor de lokatie van de bouwput zie Van Heeringen
et.al. Geld uit de Beltplaat II, nr. 3.
239