drie, in constructief technische zin verschillende stukken te onderscheiden. De
steenmaten in de muur varieerden van 30 x 15 x 8 cm tot 23 x 11 x 6,5 cm in het
herstelwerk van de steunberen in het westelijk deel van de stadsmuur.
Vanuit het oosten was de muur eerst over een lengte van 30 meter gefundeerd op
0.80 m lange penanten en 3 m lange spaarbogen (afb. 14: c; afb. 15 boven). De
penanten reikten tot op een diepte van 0,10 m -NAP. De penanten en spaarbogen
hadden een breedte van 2,5 m. De hoogte van de top van de gewelven (3,25 m
+NAP) zorgde voor een interpretatieprobleem. De gewelven zouden bij deze
hoogte boven het toenmalige maaiveld hebben uitgestoken (afb. 15 onder: zie
voor de hoogteligging van het 15e-eeuwse maaiveld hierna). Dit betekent dat we
of te maken hebben met een soort 'waterpoort' of dat de eigenlijke muur in een
latere fase is verwijderd. Voorlopig is voor de laatste optie gekozen omdat onder
meer aan de kant van de veronderstelde muur de penanten en bogen waren afge
kapt en voorzien van een vrij dunne 17e-eeuwse kademuurbekleding (afb. 14: d;
afb. 15 onder). Op de overgang van het eerste naar het tweede muurstuk kan zich
een kleine halfronde toren hebben bevonden. Vanwege de grote diepte kon helaas
veelal niet tot op de funderingsdiepte van de stadsmuur worden gekeken.
Het tweede muurstuk bestond over eenzelfde lengte uit een muur van 2 m breed
met kleine. 80 cm brede steunberen. De funderingsdiepte bedroeg 3,50 m -NAP.
Dit geheel eindigde in een kleine toren die aan de grachtzijde rond en aan de bin
nenkant van de stadsmuur rechthoekig was.
Over de laatste dertig meter was de muur slechts 0.75 m dik. Wel was deze muur
met versnijdingen naar de grachtzijde tot op zeer grote diepte gefundeerd (3.50
m -NAP). De aanvankelijk 1,25 m brede steunberen bleken niet bestand te zijn
geweest tegen de binnenwaartse druk van het grachtwater. In een latere fase zijn
de steunberen 75 cm verlengd en is de muurstand gecorrigeerd.
Een loodrecht op de stadsmuur gegraven profiel leerde dat de oudste sporen een
uit de 15e eeuw daterend niveau betroffen op 0 m NAP. Omstreeks 1540 werd
hierop bij de verbreding van de Nieuwe Haven een kade of dijk opgeworpen (de
in 1590 voor het eerst vermelde Cauwensteensendijktop 2,80 m +NAP). De
kruin van deze kade ligt in het midden van het terrein ca. 15 m van de stadsmuur
verwijderd. In de 16e eeuw werd dit laaggelegen terrein tussen kade en stads
muur opgehoogd met huisvuil, klei en veen. Dit pakket vormt in feite de voort
zetting van bij het onderzoek van de parkeerkelder als 'belt' omschreven laag.
De laag wigt naar het westen toe uit tussen de elkaar naderende stadsmuur en
Kousteensedijk en gaat over in een opvulling van klei- en veenbrokken. Toen de
stadsmuur bij de stadsuitleg van 1595-1598 zijn verdedigingsfunctie verloor
werd het binnenterrein uiteindelijk tot ca. 3,50 m +NAP opgehoogd.
In het begin van de 17e eeuw treffen we op dit niveau een samenhangend sys
teem van fundamenten aan die zijn gebouwd in een vrij hard gebakken rood-
paarse handvormsteen (25 x 12 x 6 cm)(afb. 14: legenda-eenheid 3-4). De bouw
massa bestaat uit drie delen, die wat hun lengte betreft globaal overeenkomen
met de eerder vermelde verschillend geconstrueerde delen van de stadsmuur. De
rooilijn van de gebouwen is evenwijdig aan de Nieuwe Haven/Kousteensedijk.
De achterzijde van het oostelijke en westelijke bouwblok staan op de stadsmuur.
De gebouwen staan derhalve niet haaks op de stadsmuur. Het middelste bouw
blok bevindt zich op enige afstand van de muur. De drie gebouwen en de stads
muur omsluiten daarmee een binnenplaats. Op deze binnenplaats bevinden zich
twee grote, niet gelijktijdig gebouwde waterkelders (afb. 14: e en f). Een eike-
240