raadzaal opgehangen. Zes jaar later waren de Fransen in het land. Zowel Willem V als de Veerse baljuw waren naar Engeland gevlucht. Het nieuwe Veerse be stuur wilde niet meer aan de oude constitutie herinnerd worden en gaf opdracht om voor deze plaat een gordijn te hangen 'evenals voor anderen plaats heeft'41. Uit dit laatste zou blijken dat meer prenten en schilderijen waren afgedekt. Te genwoordig zou men deze maatregel toejuichen om de slechte invloed op pren ten en schilderijen door ultraviolette straling tegen te gaan. In 1795 zal men het meer als maatregel hebben gezien om de uitstraling die er van portretten van de Oranjes kon uitgaan uit te bannen. Zo zullen in dit geval de portretten van Wil lem III aan het oog onttrokken zijn geweest. Allerlei bijzonderheden die nog aan de Oranjes herinnerden werden opgeruimd of vernietigd. Het wapenschild van Willem IV op de pui van het stadhuis werd weggebeiteld en de hieronder aange brachte tekst 'Gehoorsaemheijt Gods en der Overheijt weert der menschen onge- luck' aangepast. In plaats van de 'Overheyt' moest men de 'Wetten' gehoorza men. Niet zozeer uit ideologisch oogpunt maar om 's lands financiën aan te vullen werd bij plakkaat van 7 mei 1795 door de provisionele representanten van het Volk van Zeeland aan particulieren en overheden bevolen om het 'gewerkt goud en zilver' af te staan. De beker van Maximiliaan van Bourgondië viel ook onder deze maatregel. Ten overstaan van de weesmeesters 'in wier bewaaringe dezelve is berustende' werd het object door een beëdigd zilversmid gewogen en ge taxeerd. De opbrengt van het oud zilver zou 333 gulden en 15 stuivers bedragen. Gelukkig schatte men de historische en kunsthistorische waarde hoger en zou het niet vallen onder het gewraakte plakkaat42. De raad vroeg voor de zekerheid het advies van de finantiekamer. De schenkingsakte uit 1551 werd nog eens nagele zen en men kwam tot de conclusie dat Maximiliaan de beker slechts in bruikleen had gegeven 'en dus eerst het consent van den regten erfgenaam ten dien einde zou moeten geobtineerd wezen, welke zo verre bekend is, het geslacht van Chi- may, in het land van Luik, zoude reguarderen en diensvolgens uitlandig zijnde'. De zaak was bij deze afgedaan. De beker is één van de weinige zilveren voor werpen die uit de geschiedenis van Veere bewaard zijn gebleven. Had het aan de Veerse gemeenteraad geleden dan was het een eeuw later alsnog voor het Veerse nageslacht verloren gegaan. Tot tweemaal toe, namelijk in 1881 en 1883 werd besloten om de beker te verkopen. Met de opbrengst had men de gemeentekas willen aanvullen. Beide malen werd het besluit eerst geschorst en vervolgens als in strijd met het algemeen belang vernietigd. De Raad van State had beide keren aangeraden met het gemeentebestuur tot een vergelijk te komen, namelijk om te gen een geldelijke tegemoetkoming de beker in het Rijksmuseum of in een an dere rijksverzameling op te nemen. Het ministerie voelde niets voor een derge lijke schending van de in de schenkingsakte van 1551 door Maximiliaan van Bourgondië genoemde voorwaarde dat de beker nooit zou mogen worden ver vreemd43. Van een aantal schilderijen die tot de stadhuiscollectie behoren is de herkomst en maker onbekend. Dit geldt voor het paneel met de afbeelding van het monu ment ter nagedachtenis aan Willem van Oranje. Het zal kort na de moord in 1584 41GAV, ASV, in. nr. 57 (notulen gemeenteraad 28 februari 1795). 42. GAV, ASV, inv. nr. 57 (notulen gemeenteraad 1 augustus 1795). 43. J. Duparc. Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoedDen Haag 1975, 15. 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 64