Toen de familieleden er gezamenlijk in hadden toegestemd dat de bijbel van hun voormoeder in Zeeland zou blijven, trok Schorer het manuscript uit de veiling te rug om het namens hen allen aan het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen ten geschenke aan te bieden. Volgaarne aanvaard, werd het vervolgens door het bestuur, conform toen heersende inzichten, als voorwerp van kunstwaarde in het gebouw van het Genootschap aan de Wagenaarstraat aan de museale collecties en niet aan de handschriftenverzameling toegevoegd. Het jaarverslag over 1910 ging uitvoerig in op de bijzondere verwerving van een bijbel 'ten jare 1360 met vertalen, schrijven en schilderen geijndigt zijnde...het Nederlands naar de Vul gata vertaald, op 162 bladen geschreven, keurig uitgevoerd en uitmuntend be waard en van eene kleurenfrisheid, als of zy pas de hand des kunstenaars verlaten hadden...'9. Het pronkstuk bevond zich nog in het museum van het Genootschap toen We reldoorlog II uitbrak. Zodra er direct gevaar voor Middelburg dreigde, werd het getransporteerd naar wat een veiliger onderkomen leek, de Provinciale Biblio theek aan de Lange Delft. En toen gebeurde het onvoorzienbare: de binnenstad onderging op 17 mei 1940 een genadeloos artilleriebombardement, waarbij de bibliotheek met haar kostbare inhoud tot puin verviel, terwijl het museum onge schonden bleef. Van de bijbel restte door brand- en blusschade weinig meer dan een onooglijke massa, verkoold en papperig. Toen de omstandigheden het toelie ten, werd hij met andere trieste overblijfselen voor een eerste droging naar het gebouw van de Provinciale Zeeuwse Electriciteits Maatschappij vervoerd. Daarna keerde het povere restant weer terug in de bibliotheek, eerst gehuisvest in het abdijcomplex en nu in een nieuw gebouw aan de Kousteensedijk10. Naar meer bijzonderheden valt slechts te gissen - wij zullen dat later ook doen - want er is niets schriftelijk vastgelegd en het ontbreekt ook aan ooggetuigeverslagen. Wel hebben wij genoeg vaste grond onder de voeten om het belang van dit handschrift te karakteriseren en daarmee tevens te schetsen wat het verlies ervan betekent. Het uitgangspunt daarvoor ligt in het colofon, waarmee de bijbelschrij ver zijn werk besluit, volgens het geciteerde jaarverslag aldus: 'Dit were eynde ic van latine in duusche te maken. Int jaer ons heren doe men screef MCCC ende LX'. Twee vragen rijzen hier: wat valt er te zeggen over deze 'ic' en wat over het jaartal 1360? Beginnen wij met het laatste. Het bestuur van het Genootschap heeft de catalogus van Muller goed gelezen, maar terwijl volgens diens schatting het handschrift in het einde van de 14e eeuw thuishoorde, hield het bestuur zich aan het jaar 1360. Toch zegt het colofon alleen dat de vertaling toen werd afge sloten, niet dat in datzelfde jaar ook het schrijfwerk en de verluchting voltooid waren. Dat laatste had het bestuur uit de aanbiedingsbrief van mr. l.A. Schorer gehaald. Schorer zelf had als bron het testament van Samuel Radermacher, en het testament steunde, wat dit betreft, nergens op; wel beschouwd ging het om een idee dat in de familie leefde, maar dat nooit geverifieerd was of had kunnen wor den. De opeenvolgende bezitters namelijk, niet weinig trots op het kostbare stuk, waren er heel zuinig mee omgesprongen en hadden het ook voor belangstelling 9. Archief...uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen1911, V-IX. 10. Voor de bewaring dient een portefeuille waarin ook nog fragmenten van andere verloren gegane manuscripten een plaats hebben. 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 81