van buiten afgeschermd. Het was een echte 'huisbijbel', secuur opgeborgen, geen 'familiebijbel' voor godsdienstig gebruik in gezinsverband en ter vastleg ging van ingrijpende familiegebeurtenissen voor het nageslacht. Vandaar dat het binnenwerk, zowel de tekst als de miniaturen, er in 1910 nog zo opmerkelijk gloednieuw uitzag. Daarom wisten ook slechts weinig vreemden, zelfs weten schappelijk geïnteresseerden, van het bestaan van deze bijbel af. Hij wordt niet genoemd in toonaangevende overzichtstudies uit eerdere jaren, te weten de dis sertaties van de eminente pionier op het terrein van de Nederlandse miniatuur kunst prof. dr. W. Vogelsang en de bijbelhistoricus dr. C.H. Ebbinge Wubben". Op dat moment was het dus nog een open vraag, waar dit manuscript in de cultuurhistorie geplaatst diende te worden en dat gold met name voor de minia tuurversiering. Wat de tekst betreft: er was reeds algemeen onderzoek op een breed front verricht naar het totstandkomen van de bijbelvertaling zoals die ook in de bijbel van Maria Hupperts te vinden was. Tijdens de Middeleeuwen was de Latijnse bijbelvertaling van Hieronymus, de zogenaamde Vulgata, de standaard tekst voor kerken en kloosters. Zij was algemeen in gebruik voor liturgische en studiedoeleinden en voor oefeningen in meditatie. Daarnaast voelden vooral le ken het gemis van een vertelling en uitlegging van de heilsgeschiedenis in een voudige woorden. Met het oog daarop had reeds in de 12e eeuw een Franse theo loog, Petrus Comestor, onder de titel Historici Scolastica een Latijnse parafrase van de oudtestamentische verhalen geredigeerd en becommentarieerd. Maar het grote publiek, dat geen Latijn kende, had voor persoonlijk geloofsleven behoefte aan bijbels in de eigen taal en die verschenen dan ook. De bekendste bewerking van de bijbelse stof in het Middelnederlands was de Rijmbijbel uit de 13e eeuw. De auteur. Jacob van Maerlant, steunde op de Histo rica Scolastica, evenals anderen na hem deden. Een van de meest gelezenen onder hen wordt aangeduid als de 'vertaler van 1360', omdat hij zijn werk in dat jaar da teerde zonder zijn naam te noemen. Van deze onbekende neemt men op goede gronden aan dat hij monnik was in het Kartuizerklooster van Herve in Henegou wen. Zijn vertaling bestreek een groot deel van het Oude Testament; later gaf hij daar nog uitbreiding aan. Zoals te doen gebruikelijk stelde hij zich vrij op ten op zichte van de grondtekst. Eigenlijk zou men eerder van een bewerking dan van een vertaling kunnen spreken, maar dit laatste woord is nu eenmaal ingeburgerd. Ook in de kring van de Moderne Devotie en de congregatie van Windesheim was men actief bezig de bijbel voor leken toegankelijker te maken. Behalve Geert Groote dient hier genoemd te worden een bibliothecaris van Windesheim, Johan nes Scutken, wiens vertaling van 1395 naast die uit Herve gesteld kan worden. De bijbelvertaling van 1360 met latere aanvullingen was zeer gewild, zoals uit het grote aantal afschriften blijkt. Een bekende Antwerpse bibliofiel uit de 17e eeuw, Pieter Oris, beschreef het exemplaar in zijn boekerij als volgt: 'Hier beghint dat eerste deel der bijbelen te weten niet na den text off na den Let tere maer na den zin ende na den Historiën zijnde tot vele plaetsen wt gheleijt ende verclaert wt scholastica Historia ende eijndende met destructie van Jerusa lem beschreven van Josephus'12. 11Zie de literatuuropgave. 12. Naar Biemans, Middelnederlandse bijbelhandschriften, 70. Het origineel bevindt zich in Utrecht, Universiteitsbibliotheek, hs. 1006. 56

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1994 | | pagina 82