tig voor landbouw en houtteelt. In 1914 werd deze wet ingetrokken en daarvoor in de plaats kwam de Nuttige Dierenwet; hierin waren de inheemse vleermuizen niet opgenomen en daarmee verviel de beschermde status. In deze leemte werd pas voorzien in 1973 bij het in werking stellen van het Besluit beschermde dier soorten5. In dit besluit zijn alle soorten vleermuizen aangewezen als beschermde diersoort in de zin van de Natuurbeschermingswet6. Ingevolge artikel 24 van deze wet is het niet alleen verboden een dergelijk dier 'te vangen of te doden of zulks te pogen', het is ook verboden zonder noodzaak dat dier te verontrusten. In het kader hieronder (afb. 2) staat een overzicht van de in Zeeland aangetroffen soorten. 3. Inventarisatiemethoden Tot voor kort onttrok veel van het gedrag van vleermuizen zich aan het menselijk oog. Door hun nachtelijke levenswijze, het wegkruipen in kleine schuilplaatsen e.d. heeft het lang geduurd voordat er iets bekend was over hun boeiende levens wijze. Vanouds werd vleermuis-onderzoek vooral in het winterhalfjaar uitge voerd. Allerlei ondergrondse bouwwerken, zoals groeven, forten, bunkers en kel ders worden dan grondig onderzocht op overwinterende vleermuizen. Om de vleermuizen in winterslaap zo weinig mogelijk te verstoren worden normaal ge sproken alleen de soorten en aantallen genoteerd; ze worden niet gehanteerd of opgemeten. In de loop van de jaren is het op die manier mogelijk een ontwikke ling van de soorten en aantallen (trends) vast te stellen. Hieruit kan een eventuele achteruitgang of vooruitgang blijken. De inventarisaties in Zeeland vonden plaats met diverse lampen en spiegels. Voor de oriëntatie was een kleine zaklan taarn voldoende. Indien vleermuizen echter op enkele meters afstand bekeken moesten worden, was een grote vierstaafs lantaarn met halogeen- of kryptonlicht noodzakelijk. Verder was een scheerspiegeltje in gebruik om moeilijk te bereiken plaatsen te controleren. Een enkele keer werd ook gebruik gemaakt van een knopvormige lichtbron op een staafje in combinatie met een tandartsenspiegeltje; hiermee was het mogelijk diep in spleten weggekropen vleermuizen op te sporen en te determineren. Het winteronderzoek heeft echter een aantal beperkingen; het levert alleen informatie op van soorten die voornamelijk overwinteren in onder grondse onderkomens. Soorten die in gebouwen (vaak in spouwmuren, onder dakpannen e.d.) of in holle bomen overwinteren, onttrekken zich aan het mense lijk oog en worden dan ook maar zelden of in het geheel niet opgemerkt. Zo ont breken nagenoeg gegevens van ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleer muis in het winterhalfjaar in Zeeland, terwijl ze hier ongetwijfeld in een behoorlijk aantal overwinteren. In ondergrondse bouwwerken kruipen vleermuizen vaak weg in scheuren en gaten, zodat niet bekend is hoe groot de zoekfout precies is bij een uitgevoerde telling. Ondanks deze beperkingen is bij de meeste van deze soorten in de loop der jaren wel een betrouwbare trend aan te geven. In Zeeland vinden sinds de winter van 1980-81 tellingen plaats in ondergrondse verblijfplaatsen. Sinds de 5. Staatsblad 488, 1973. 6. Staatsblad 572, 1967. 81

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1995 | | pagina 111