seum in Leiden (RMNH alcohol reg. 16836). Van de grootoorvleermuis was een
kraamkolonie te Boschkapelle in Zeeuwsch-Vlaanderen geconstateerd. In 1969
bleek dat deze kolonieplaats verlaten was na het gebruik van houtconserverings
middelen (Braaksma en Glas, 1974).
Dit gold ook voor de enige in Zeeland bekende kolonie van de grijze grootoor
vleermuis, die zich op een kerkzolder in Nieuw-Namen bevond (Glas, 1975).
Van de overige soorten waren nog geen waarnemingen bekend. Voor Zuid-Beve
land werden wel waarnemingen opgegeven van rosse vleermuis en vale vleer
muis te Oudelande (Wijngaarden e.a., 1971), maai- deze bleken op een foutieve
determinatie te berusten (Glas, 1986). Tijdens een kerkzolderonderzoek in de ja
ren 1964-72 in Zeeuwsch-Vlaanderen werden regelmatig enkele dode grijze
grootoorvleermuizen gevonden op kerkzolders in Hoofdplaat, Aardenburg,
Hengstdijk, Boschkapelle, Graauw, Koewacht en Axel (Glas, 1975).
Wedts de Swart (1971) vermeldt de curieuze waarneming van een grote zwerm
vleermuizen van ca. 100 exemplaren die op 19 oktober 1967 overdag boven Rit-
them werd opgemerkt. De zwerm kwam uit noordelijke richting en vloog na een
enkele omzwerving rond een huis verder zuidwaarts. De grootte van de vleer
muizen was vergelijkbaar met die van een huiszwaluw. Een en ander werd in
verband gebracht met een zware storm twee dagen voordien. Over de soort be
stond geen zekerheid. Ons lijkt het meest waarschijnlijk dat het om een groep
dwergvleermuizen ging, mogelijk op zoek naar een nieuw onderkomen. Van deze
soort zijn in de nazomer enkele invasies bekend in gebouwen (Roer, 1974). Toch
is een waarneming van een dergelijke zwerm overdag vliegende vleermuizen nog
niet eerder beschreven in Nederland.
Bijl (1981) verrichtte in de jaren zeventig een inventarisatie naai" vleermuizen
in het centrum van Middelburg. Veel woningen, oude bouwwerken, cultuurmo
numenten en oude kerkzolders werden toen gerestaureerd dan wel gerenoveerd,
en de verwachting was dat dit een negatief effect zou hebben op de aanwezige
dieren. Op veertien plaatsen in Middelburg werden vleermuizen in gebouwen ge
vonden of gemeld; meestal ging het om solitaire exemplaren. Er werden vier ver
blijfplaatsen van meer dieren gevonden, waarvan er een op naam werd gebracht:
een groep van vijf baardvleermuizen achter een schilderij. Er bestaat echter twij
fel over de juistheid van deze determinatie. Verwarring met de dwergvleermuis is
in dit geval meer dan denkbeeldig. Er werden voorts negen systematische tellin
gen van vleermuizen gehouden waarbij zichtwaarnemingen werden genoteerd.
Bijl vergeleek zijn resultaten met die van J.C. Wedts de Swart in de jaren 1967-
73, en concludeerde dat het aantal vleermuizen met 15 a 20% zou zijn vermin
derd.
Acht jaar later onderzocht Mostert (1989b) het centrum van Middelburg met
een bat-detector en stelde boven de singels 8 watervleermuizen, 32 dwergvleer
muizen, 4 ruige dwergvleermuizen en 3 laatvliegers vast. Deze uitkomst is echter
niet te vergelijken met de resultaten van de onderzoeken van J.C. Wedts de Swart
en Bijl omdat een geheel andere methode en werkwijze is gevolgd. In het alge
meen genomen levert een onderzoek met een detector namelijk veel meer vleer
muis-waarnemingen op dan het willekeurig zoeken in gebouwen.
Tot halverwege de jaren tachtig was nog steeds maar weinig bekend van de
zomerverspreiding van de meeste soorten. Tot en met 1984 ontbraken zomer-
waarnemingen van watervleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis in
Zeeland (Glas, 1986).
86