In Zeeuwsch-Vlaanderen werden in 1992 een aantal kerkzolders en delen van andere gebouwen geinspecteerd. In een gebouw nabij Sluis werd een mopsvleer muis en een niet nader gedetermineerde grootoorvleermuis waargenomen (Rein- hold en Twisk, 1993). In 1993 en 1994 werden in oostelijk Zeeuwsch-Vlaande ren acht kerken onderzocht op het voorkomen van vleermuizen; op de kerkzolder van Sint-Jansteen werden in juni 1993 vier grijze grootoorvleermuizen waar genomen. Hieruit blijkt dat aanvullend kerkzolderonderzoek nog de nodige ver rassingen kan opleveren. Vleermuiskasten Sinds het najaar van 1987 wordt een aantal kasten in het Veerse Bos benut door dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en sinds 1988 ook door watervleermuis. In de nazomer van 1988 en ook in het voorjaar van 1989 werd een aantal keren gezien in een van de kasten een grootoorvleermuis. In de zomer van 1989 was hier kortstondig ook een baardvleermuis aanwezig. In de loop van 1990 verdubbelde het aantal watervleermuizen zich in de kasten in vergelijking met voorgaande jaren. Op 30 juni bleek er een kraamkolonie te zijn: er bevonden zich enkele jonge watervleermuizen tussen de volgroeide die ren. Dit betrof de eerste melding van een kraamkolonie in een vleermuiskast in Nederland. In Rammekenshoek werd in september 1990 de eerste dwergvleermuis in de kas ten gesignaleerd en op de Schelphoek werden er al vier dwergvleermuizen na het eerste seizoen in vastgesteld. In de kasten op de Schotsman werden tot einde 1991 geen vleermuizen gevonden. Het laatstgenoemde gebied heeft geen (kleine) waterpartijen in de buurt terwijl de andere twee gebieden door oude brakke kre ken worden omsloten. De aanwezigheid van de waterpartijen speelt voor vleer muizen ongetwijfeld een rol bij het gebruik van de kasten. 4. Verspreiding per soort Zoals hierboven al is vermeld, is de verspreiding van vleermuizen in het zomer halfjaar grotendeels gebaseerd op een inventarisatie uitgevoerd met bat-detec tors. Met de andere inventarisatiemethoden is in de jaren 1986-1993 slechts een fragmentarisch beeld ontstaan van de zomerverspreiding van de meeste soorten. Op de afbeeldingen 21 tot en met 29 is de verspreiding per soort weergegeven in atlashokken (5x5 km). Een soort moet daarbij tenminste eenmaal in de periode 1986-1993 in een hok zijn aangetroffen. Soortbespreking Baardvleermuis Myotis mystacinus/brandtii Deze tweelingsoort is, zoals reeds is vermeld, nauw aan elkaar verwant en op ui terlijke kenmerken nauwelijks van elkaar te onderscheiden'. De meeste waarne- 9. Het verschil tussen Myotis mystacinus (Kuhl, 1817) en Myotis brandtii (Eversmann, 1845) is ge baseerd op schedelkenmerken en bij mannetjes de andere vorm van de penis (Hoogenboezem. 1982). 90

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1995 | | pagina 120