2. Eisen winterverblijf Om de hierboven genoemde redenen dienen winterverblijfplaatsen voor vleer muizen te voldoen aan een aantal voorwaarden. In de eerste plaats is dat rust; dat betekent het ontbreken van predatoren (roofdieren), maar vooral het ontbreken van de mens. Vleermuizen in winterslaap zijn namelijk kwetsbaar: de winter- slaaplethargie maakt snel ontvluchten onmogelijk. Dat vleermuizen de winter slaap in het donker moeten doorbrengen is niet persé noodzakelijk, maar door gaans is een donkere omgeving ook een rustige omgeving. Bovendien kunnen vleermuizen zich in het donker uitstekend oriënteren. Een stabiel klimaat in de winterverblijfplaats is een andere eis waaraan voldaan moet worden. Ook een hoge luchtvochtigheid is daarbij van groot belang. De aanwezigheid van lucht stromen (door wind of tocht) maakt de plaats ongeschikt. In de beslotenheid van een winterverblijf voor vleermuizen zijn plaatsen met een verschillend microkli maat. De vleermuis kruipt vaak weg in een spleet of een scheur waar het micro klimaat optimaal en stabiel is. Vaak is een hangplaats bij onvoldoende dekking hoog gelegen; behalve dat dit kan samengaan met een gunstig microklimaat heb ben Bekker Mostert (1992) aannemelijk gemaakt dat dit een aanpassing tegen predatie kan zijn. Voor de in Nederland voorkomende vleermuizen zijn de biotoopeisen die wor den gesteld aan het winterverblijf niet voor alle soorten gelijk. Er zijn er die steeds een constante en betrekkelijk hoge temperatuur verlangen. De vale vleer muis en de grijze grootoorvleermuis zullen alleen al om die reden in grotere complexen kunnen voorkomen met een stabiele temperatuur van omstreeks 10- 11 graden Celcius. Daarnaast zijn er ook soorten die genoegen nemen met ver blijfplaatsen die variëren tussen 0 en 10 graden Celcius. Soorten zoals baard- vleermuis en grootoorvleermuis zijn om die reden veel meer te vinden in ingangsgebieden van grote complexen en in kleine, meer open objecten. Ge- bouwbewonende soorten als dwergvleermuis en laatvlieger zijn het meest tole rant ten aanzien van klimatologische omstandigheden, zoals onder meer tempera tuurwisselingen. Zij kunnen daardoor op plaatsen overwinteren waar de meeste andere soorten ontbreken. Het zijn dan ook juist deze soorten die grotendeels op voor de mens onbereikbare en vaak ook onzichtbare plaatsen in gebouwen over winteren, zoals in spouwmuren, onder dakpannen e.d. Hierdoor worden deze soorten slechts bij uitzondering opgemerkt in de meeste van de hieronder be schreven overwinteringsobjecten, zoals forten, bunkers en ijskelders. Hier over winteren de meeste andere en vaak schaarsere soorten. 3. Soorten winterverblijven In Zeeland ontbreken natuurlijke grotten, waar vleermuizen van oudsher ge schikte winterverblijfplaatsen vinden. Er wordt dan ook verondersteld dat een aantal soorten in de lage landen pas goed kon gedijen met de komst van (stenen) menselijke bouwwerken. Een grote mate van isolatie van een dergelijk bouw werk bestaat doorgaans uit de forse muurdikte en/of de ondergrondse ligging. Veel winterverblijfplaatsen voor vleermuizen zijn dan ook ondergronds of met een flinke laag aarde bedekt. Dergelijke onderkomens zijn vooral in trek bij soor ten die in het zomerhalfjaar vaak in oude holle bomen verblijven, zoals water- 98

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1995 | | pagina 128