exemplaren aanwezig. Daarnaast werd de soort in de winter van 1987-88 een maal aangetroffen in de bunkers van Haamstede. Verrassend was het feit dat hier tijdens de laatste wintertelling in 1994/95 vier exemplaren aanwezig waren. Ho pelijk zal de soort hier in de nabije toekomst vaker worden aangetroffen. Één maal werden ook twee meervleermuizen in deze bunkers aangetroffen in de win ter van 1988-89. IV. DISCUSSIE Wanneer de gegevens van de zomerinventarisatie met die van de winter worden vergeleken vallen een aantal zaken op: Er zijn nagenoeg geen overwinteringsgevallen bekend van in de zomer algemeen voorkomende soorten als de dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger (met uitzondering van de toren van Veere waar vele tientallen dwerg vleermuizen overwinteren). Dit komt doordat deze soorten voornamelijk over winteren in onderkomens die niet zijn te inspecteren, zoals in spouwmuren en onder dakpannen van gebouwen, en mogelijk in holle bomen. Het grote aantal overwinterende watervleermuizen te Haamstede is opmerke lijk (in 1992/93 meer dan tweehonderd) in vergelijking met de aantallen die daar in het zomerhalfjaar aanwezig zijn. In 1987 werden hier hooguit 40 individuen waargenomen boven de schaarse hoeveelheid zoet oppervlaktewater op Schou- wen-Duiveland. Het is daarom waarschijnlijk dat een groot deel van deze dieren afkomstig is van andere eilanden. Dit betekent dat de barrièrewerking van de af gesloten zeearmen blijkbaar niet als een probleem wordt ervaren of dat de barriè rewerking is verminderd door het Deltaplan. Het is eveneens opmerkelijk dat in de zomer in het binnenduin van Schouwen geen enkele baardvleermuis is waar genomen; in de bunkers overwinteren hier jaarlijks tussen de 10-20 exemplaren. Op de Zeeuwse eilanden was het aantal soorten vleermuizen van oudsher waarschijnlijk beperkt. Ze worden omgeven door drie grote zeearmen, de Greve- lingen, de Oosterschelde en de Westerschelde. Deze grote zeearmen vormen bar rières voor vleermuizen, omdat zij weinig of geen oriëntatiemogelijkheden bij passage en onderweg weinig foerageermogelijkheden hebben. Uitwisseling van vleermuizen over deze zeearmen is dus moeilijk. Daarbij komt nog dat de hoe veelheid oude bomen door de recente geschiedenis (overstromingen) tot een mi nimum is beperkt. Op de Waddeneilanden komt bijvoorbeeld alleen de laatvlie ger regelmatig voor: andere soorten worden hier maar sporadisch waargenomen. Gebouwbewonende soorten als dwergvleermuis en laatvlieger kwamen op de Zeeuwse eilanden vermoedelijk vanouds wel in relatief hoge aantallen voor. Zeeuwsch-Vlaanderen herbergt een duidelijk rijkere vleermuisfauna dan de Zeeuwse eilanden. Hier komen vier soorten voor die in de rest van Zeeland ont breken, namelijk meervleermuis, rosse vleermuis, mopsvleermuis en grijze grootoorvleermuis. Dit heeft verschillende oorzaken; ten eerste is Zeeuwsch- Vlaanderen altijd verbonden geweest met het vasteland van België. Hierdoor is daar nooit sprake van een barrierewerking geweest. Ten tweede zijn in Zeeuwsch-Vlaanderen diverse oude landgoederen en bossen aanwezig, zoals in de omgeving van Sluis en Hulst, die grotendeels ontbreken in de rest van Zee land. Ten derde is hier veel oppervlaktewater aanwezig in de vorm van een groot aantal kreken. Dit zijn vaak belangrijke foerageerplaatsen voor vleermuizen. 109

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1995 | | pagina 139