een explosieve toename plaats van diverse muggesoorten. Eén van de vleermuis soorten die hier mogelijk van zou kunnen gaan profiteren is de meervleermuis. Er zijn op enkele plaatsen in Zeeland migrerende meervleermuizen waargeno men. De aanwezigheid van meervleermuizen bij de wintertelling van 1989-90 staat hier mogelijk ook mee in verband. Omdat door het Deltaplan nieuwe overstromingen in de nabije toekomst ui terst onwaarschijnlijk zijn houdt dit ook in dat boomrijen en bosbestanden buiten de hoger gelegen (duin)gebieden oud kunnen worden. Het ontstaan van voor vleermuizen geschikte boomholten is dus een kwestie van tijd. Ruilverkavelingen hebben op grote schaal ook in Zeeland het landschap veran derd. De kleinschaligheid met de vroeger overal voorkomende meidoornhagen als raster voor het vee, is over een groot oppervlak verdwenen. Juist meidoornha gen, maar ook andere boom- en struikrijen geven voor vleermuizen een goede herkenning in het landschap. Voor verplaatsingen zijn deze lintvormige verbin dingsstroken onontbeerlijk (Limpens e.a., 1989). Schaalvergroting, het ontbreken van lintvormige verbindingsstroken en hier en daar een concentratie van bos, be tekenen voor vleermuizen een slechte infrastructuur. SAMENVATTING De verspreiding van vleermuizen in het zomerhalfjaar in de jaren 1986-94 is gro tendeels gebaseerd op een inventarisatie met bat-detectors. Behalve foerageer- plaatsen, werden ook een groot aantal kraamkolonies en andere verblijfplaatsen van vleermuizen opgespoord. Daarnaast werd via meldingen aan het consulent schap Natuur, Milieu en Faunabeheer belangrijke aanvullende informatie gele verd van kolonies of andere verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten (dwergvleermuizen en een enkele keer van laatvliegers). Samengevat kan worden gesteld dat de zomerverspreiding van vleermuizen voor de periode 1986-93 in grote lijnen bekend is (zie afb. 21 tot en met 29). Tot de meest algemene soorten behoren dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. De watervleermuis en grootoorvleermuis komen plaatselijk voor, ter wijl drie andere soorten alleen op Zeeuwsch-Vlaanderen regelmatig zijn vastge steld (meervleermuis, rosse vleermuis en mopsvleermuis). De huidige status van grijze grootoorvleermuis en Brandt's vleermuis is onduidelijk. De mopsvleer muis is recent nog waargenomen bij Sluis in september 1992. Van franjestaart ontbreken waarnemingen vooralsnog in het zomerhalfjaar in Zeeland. Van de dwergvleermuis zijn verreweg de meeste kraamkolonies bekend (in totaal ruim 40 kolonies met meer dan tien exemplaren). Zeven kolonies daarvan bestaan uit meer dan 100 dieren. Van laatvliegers zijn kraamkolonies bekend van Poortvliet, Veere, Koudekerke, Biervliet en Westhove (resp. 12, 8, 8, 3 en een onbekend aantal ex.). Kraamkolonies van watervleermuizen zijn bekend van Berkenbosch en uit Aardenburg, Sluis en Veere (resp. 50, 22, >32 en 8 ex.). Er is een kolonie meervleermuizen (16 ex.) bekend te Oostburg. Kolonies van rosse vleermuis zijn bekend bij Aardenburg en Sluis (resp. 68 en 16 ex.). Van de overige vleermuis soorten zijn slechts weinig kraamkolonies bekend. Vanaf 1987 is een aantal vleermuiskasten geplaatst in vier betrekkelijk jonge bosgebieden in Zeeland, namelijk in het Veerse Bos, op de Schotsman, in Ram- 111

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1995 | | pagina 141