3. Historische geografie De naam Brabers had vóór 1956 betrekking op enkele hogere percelen grond op ongeveer twee kilometer ten z.z.o. van Haamstede. De percelen omvatten een ongeveer z.o.-n.w. verlopende, met klei afgedekte zandrug. Het omringende pol derland had tot aan de binnenduinrand verder weinig reliëf (afb. 6). Brabers is stellig een verbastering van 'Brabander'. Een in oorsprong oudere benaming die op vroege kaarten en documenten voorkomt, is 'Ouwerve'. De uitgang 'werf' duidt in Zeeland meestal op een 'bergje' of hoogte, al dan niet met bebouwing er op6. Vóór de afgraving in 1956/1957 hadden de west- en de zuidrand van het Bra- bersterrein, begrensd door de Willem Beyesweg (ook wel Braberswegje ge noemd), een wat boogvormig verloop en een vrij steil talud, in tegenstelling tot de oostelijke flank die zeer flauw afliep. Het hoogste stuk van Brabers stond be kend als 'het diekje', waarschijnlijk omdat het op een restant van een dijk leek. Dr. A.W. Vlam omschreef in haar uit 1942 daterend proefschrift 'Historisch- morfologisch onderzoek van eenige Zeeuwsche eilanden' de 'Brabersrug' als een veenloze kreekrug7. Tijdens de opgravingen in 1956 bleek al spoedig dat er geen sprake was van een kreekrug, maar van een strandwalachtige vorming, daterende uit de tijd van het onstaan van het Oude Duinlandschap, ruim 4000 jaar geleden. De ondergrond van de zandrug bestond tot op grote diepte uit oud strand- en zee zand, waarop een begin van duinvorming had plaatsgevonden. In de middeleeu wen, tijdens de Duinkerke II- en III-transgressieperioden, werd de strandwal af gedekt door een laag vrij zware zeeklei. In de westhoek van Schouwen ('De Kop van Schouwen') komen, meestal ver scholen onder jonge duinvormingen en beplantingen, nog vrij grote delen van het oorspronkelijk Oude Duinlandschap voor, bestaande uit overblijfselen van oude strandwallen en strandvlakten. Ook in deze Oude Duinen zijn vondsten gedaan die teruggaan tot de Late Steentijd. Tussen 1911 en 1940 heeft J.A. Hubregtse er veel materiaal uit verschillende perioden tussen Late Steentijd en middeleeuwen verzameld en goed gedocumenteerd. In 1923 publiceerde hij reeds uitvoerig over zijn belangwekkende vondsten8. Hubregtse legateerde zijn uitgebreide collectie aan het Zeeuwsch Genootschap te Middelburg1'. De zandrug in Brabers lijkt het meest op een strandwalachtige vorming, die echter vrij ver binnenwaarts van de bovenvermelde Oude Duinen van de West hoek ligt. Of in het estuariumgebied van na de Calais Ill-transgressie een stroom- geul heeft bijgedragen tot de vorming van deze zandwal is moeilijk te achterha len, maar het is wel aannemelijk. Het zand in Brabers was vrij grof en slibvrij. Het was tot in het grondwater ontkalkt. Ooit moet het zeer kalkrijk zijn geweest, want er komen in de basis van het zandpakket dikke lagen van vergane Cardiumschelpen voor. De schelpen lig gen vrijwel alle met de bolle kant naar boven, zoals dat bij natuurlijke aanspoe lingen het geval is. Er zijn weinig doubletten waargenomen, hetgeen erop wijst 6. Tack, 'De Walcherse werven', Archief ZGW (1938) 89-119. 7. Vlam, Historisch-morfologisch onderzoek van eenige Zeeuwsche eilanden. Leiden 1942. 8. Hubregtse, 'De Frankische nederzettingen in de Duinen van Schouwen', OMROL, NR TV (1923) 27-39. 9. Trimpe Burger, zie noot 1 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1995 | | pagina 39