dat het materiaal al enige tijd dood was voordat het verplaatst werd en aan spoelde. Omdat de Cardiumschelpen zo sterk waren vergaan, was het niet meer mogelijk aan de hand van het aantal ribben op de schelpen vast te stellen of het om brakwater- dan wel zoutwatervormen ging. Waarschijnlijk zijn door de ont kalking andere, dunschaliger soorten schelpen geheel verdwenen. Afb. 9a. Onderin het oude strandzand bevinden zich banken van vergane Car diumschelpen; de schelpen liggen bijna alle met de bolle kant naar boven. Foto P.J.R. Modderman, ROB, Amersfoort. Afb. 9b. Op sommige plaatsen is de Cardiumlaag door een stroomgeul ver stoord, waardoor de schelpen niet meer overwegend met de bolle zijde naar bo ven liggen. Tek. C. van Duyn, ROB, Amersfoort. Aan de flanken duikt de zandrug van Brabers weg onder een veenlaag, of an ders gezegd, de veenlaag (Hollandveen, subboreaal) wigt uit tegen de oude strandwal. De veenlaag is ten westen van de strandwal plaatselijk 60 cm dik. Hij rust daar op oud strandzand waarop soms een kleilaagje aanwezig is met rietres- ten er in. De onderkant van het veen dateert aan de westzijde volgens prof. dr. F.F.F.E. van Rummelen10 uit ongeveer 1650 j. v. Chr. Aan de oostelijke kant zou de veengroei volgens Van Rummelen ruim vierhonderd jaar eerder zijn begon nen. Er was een aanmerkelijk verschil in profielopbouw tussen zuid-Brabers en noord-Brabers (Zaaiersveld). Een uit de Late Steentijd daterend niveau ontbrak in het zuidelijk gedeelte. Hoe dit verschil ooit is veroorzaakt, kon niet worden 10. Van Rummelen, Toelichtingen bij de Geologische kaart van Nederland 1:50.000, blad Schouwen-Dui- veland, 1970. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1995 | | pagina 42