Romeinse tijd bevond, lag op gemiddeld 50 cm boven NAR Op dit niveau was
zowel in noord- als in zuid-Brabers een ca. 5 cm dik laagje donkergrijze, zware
klei aanwezig dat aan de onder- en bovenzijde begrensd werd door een 1 cm dik,
zwart humeus bandje. Het kleilaagje bevatte geen vondsten, maar erop lagen en
kele kleine, waarschijnlijk verspoelde Romeinse scherfjes. Een dergelijk klei
laagje met humusbandjes, daterend uit de laat-Romeinse tijd of de vroegste mid
deleeuwen, is waargenomen bij de opgravingen van een Romeinse nederzetting
in de polder Oude Oostdijk te Goedereede in 1958/1959. Ook in het Zeeuws-
Vlaamse Aardenburg is een vergelijkbare afzetting van zware klei uit ongeveer
dezelfde tijd vastgesteld. Waarschijnlijk behoort het kleilaagje tot een vroege, in
leidende fase van de Duinkerke Il-transgressie; het kan onder bepaalde omstan
digheden leiden tot verwarring doordat het voor een Duinkerke I-afzetting wordt
aangezien, vooral als er verspoeld Romeins materiaal op voorkomt.
De bovengrond van de Brabershoogte bestond ten dele uit natuurlijk afgezet
materiaal, meest klei, maar ook uit opgevoerde grond. Er kwamen plaatselijk
dikke, oranjerood getinte aslagen voor, mogelijk afkomstig van middeleeuwse
zeinering. De zuidoostelijke kant van de oorspronkelijke strandwal is in de latere
middeleeuwen, tijdens de Duinkerke Ill-transgressie afgekalfd. Romeinse en
vroeg-middeleeuwse materialen lagen daar door elkaar onder een fijngelaagde
afzetting van zavel.
De bewoningssporen uit de IJzertijd/Romeinse tijd bevonden zich bovenin de
zandrug. De bovenste 10-30 cm bestonden, op enkele humusbandjes na, gewoon
lijk uit loodzand. Tot diep in de ondergrond kwamen beneden NAP roestige wor
telgangen voor; boven NAP was het zand, behalve in de bovenste 10-30 cm, roe
stig bruin, er onder lichtbruin tot geelwit.
4. De late steentijd
Het noodonderzoek in 1957 van de door J.P. Broertjes ontdekte cultuurlaag uit de
Late Steentijd moest onder zeer chaotische omstandigheden worden uitgevoerd.
De machinale afgraving van noordelijk Brabers (Zaaiersveld) gebeurde op onre
gelmatige tijdstippen. Het was periodiek wel eens mogelijk in een bepaald ge
deelte het Neolithische niveau nauwkeuriger te onderzoeken. Die gelegenheden
deden zich voor als de leiding van de afgravingswerkzaamheden opdracht had
gegeven een brede strook bovengrond af te graven. Daarbij verdween meestal
ook de toplaag van de strandwal met daarin veel vondsten uit de Ijzertijd en de
Romeinse tijd. Voor het onderzoek van het Neolithische niveau moest met hand
kracht een stuifzandlaag van wisselende dikte worden verwijderd. Dat vergde
veel tijd en energie. Bovendien was het, om leesbare vlakken te verkrijgen, nodig
de donkere cultuurlaag met een schaafschop laagsgewijze te verdiepen. Tijdens
perioden met veel zon en wind konden slechts kleine stukken achter elkaar wor
den behandeld omdat vooral de niet zwarte grondsporen snel onzichtbaar wer
den. Een grote handicap bij dit alles was ook nog dat voortdurend vitale meet
punten verdwenen door af en aan rijdende vrachtwagens en draglines of
onzichtbaar werden achter of onder enorme hopen grond. Het mag een wonder
genoemd worden dat onder de geschetste omstandigheden nog zoveel standspo
ren, waarbij drie plattegronden van behuizingen uit de Late Steentijd, op teke
ning zijn vastgelegd. Er werden veel lengte- en dwarsprofielen van het gehele
15