hoogte 5,4 cm, diameter rand 15,0 cm; vuilwitte kleur met hier en daar een ros
sige tint; verschraling met potgruis.
Afb. 22. Schaaltje uit de Late Ijzertijd; hoogte: 5.4
cm; diameter van de rand 15,0 cm. Tek. L. Gold-
schmitz-Wielinga, AWN/PDB, Middelburg.
In het zuidelijk deel van Brabers, waar de sporen uit de Late Ijzertijd en de
Romeinse tijd volledig in kaart konden worden gebracht, was een stratigrafische
scheiding tussen de beide perioden vrijwel onmogelijk doordat de dikte van de
gemeenschappelijke cultuurlaag er dun was en zeer vermengd.
De standsporen op de plattegrond van zuid-Brabers (afb. 25) behoren tot ten
minste vier perioden. De archaeologica uit deze sporen zijn zo goed mogelijk
systematisch verzameld, maar geven door 'op- en onderspit' toch niet het resul
taat van wat men zou wensen. De greppels en paalkuilen dateren voor een deel
uit de voor-Romeinse tijd, d.w.z. vóór het laatste kwart van de eerste eeuw na
Chr.
Tot de vroege periode van Brabers behoort waarschijnlijk het merendeel van
de grote hoeveelheid opgetekende paalsporen of paalkuilen. Ook verschillende,
niet nader te verklaren smalle tot brede greppels moeten we daartoe rekenen. Zo
zijn de twee merkwaardige kringgreppels vóór-Romeins. Wat de Romeinse tijd
betreft, is er een differentiëring mogelijk tussen ca. 80 j. n. Chr. en het midden
van de derde eeuw. Alle opgetekende huisplattegronden dateren uit de Romeinse
tijd en behoren tot ten minste drie perioden. Zij zullen in hoofdstuk 6 nader wor
den belicht.
Over de intensiteit van de bewoning in de Ijzertijd ten opzichte van die uit de
Romeinse tijd is moeilijk een schatting te maken, vooral ook omdat niet nauw
keurig is vast te stellen over hoeveel tijd de Late IJzertijd-periode zich uitstrekte.
Naar de hoeveelheid grondsporen te oordelen is de inheems-Romeinse nederzet
ting in de twee eeuwen van haar bestaan van meer aanzien geweest dan die uit de
voorafgaande, waarschijnlijk veel langere IJzertijd-periode. Gaan we alleen op
het aardewerk af dan is het Romeinse in de meerderheid, maar de wijze van op
graven en het haastige verzamelen kunnen een selectieve invloed hebben uitge
oefend.
In het voorgaande zijn al enkele vondsten uit de Late Ijzertijd van noord-Bra-
bers besproken. Het is hier wellicht de juiste plaats enige aandacht te schenken
aan het IJzertijd-aardewerk uit het zuidelijk deel van Brabers. Omdat we daar
nauwelijks over gesloten vondsten beschikken, beperken we ons tot het alge
mene beeld dat Van Heeringen20 over Haamstede-Brabers reeds heeft geschetst:
'Het aardewerk is met potgruis verschraald. De magering is goed zichtbaar en in
veel gevallen rood van kleur. Het oppervlak is nogal verweerd waardoor de ver
houding gepolijst/glad beïnvloed kan zijn. Vormen: uitsluitend drieledige profie-
20. Zie hiervoor noot 16, p. 18 en 38 (fig. 17).
25