koninklijke schenking geruime tijd vóór ca 800 hebben plaatsgevonden. In de loop van de 8e eeuw dus en dit betekent, behalve voor de kuststreek, vóór of tijdens de allervroegste occupatie van Zeeland na de zogenaamde Duinkerke II-transgressie28. In de 8e en 9e eeuw was het grootste deel van Zeeland nog schor en dus nog niet geschikt gemaakt voor akkerbouw. De opslibbing was toen al tot stilstand gekomen. Dat de al lang droge schorren woest bleven liggen was eerder een ge volg van het ontbreken van bewoners dan dat de grond niet rijp voor akkerbouw geweest zou zijn. Die beperkte zich blijkbaar tot de centrale domeingedeelten. Het overige gebied werd gebruikt voor extensieve veeteelt en voor het delven van turf ten behoeve van de zoutwinning en voor brandstof. Aan een Arabische bron uit de 10e eeuw danken we een mooie beschrijving van laatstgenoemde ac tiviteit. Ibrahim b. Ya'qüb, een jood uit het Arabische Spanje, beschreef de in drukken van een reis waarbij hij ook Utrecht aandeed. 'Utrecht in het land van de Franken', zo zegt hij, 'is een grote stad met een uitgebreid territorium'29. De be schrijving die hij vervolgens geeft kan niet op de stad slaan, noch op de naaste omgeving van Utrecht, noch op de zandgronden ten oosten ervan en zelfs niet op Holland, maar past geheel in het beeld dat wij ons kunnen vormen van het 10e- eeuwse Zeeland, toen ook deel uitmakend van het Utrechtse diocees: 'Het land is er doordrenkt van zout en ongeschikt om planten of gewassen voort te brengen. De bewoners voorzien in het onderhoud door kudden schapen en de melk en de wol daarvan. Omdat er geen hout beschikbaar is om te stoken, nemen zij ter ver vanging om zich te verwarmen een soort leem. Tegen de zomer gaan zij naar hun weiden, waar dan niet veel water meer op staat, en hakken met houwelen die leem in de vorm van briketten, ieder naar behoefte. Vervolgens leggen ze die te drogen in de zon, waardoor ze veel lichter van gewicht worden. Worden ze aan gestoken, dan branden ze zoals hout en geven een levendige en erg warme vlam, zoals bij de blaasbalg van de glasblazer. Het verbrande stuk laat geen koolresten achter, maar alleen as'. Deze tekst geeft ons een indruk van de wijze waarop de schaapherders van de Sint-Baafsabdij hebben moeten leven op de oneindige schorrevlakten van het totaal boomloze binnen-Zeeland. De behuizing van de schaapherders en turfstekers is waarschijnlijk in het be gin zeer primitief geweest en van een tijdelijk karakter, maar op den duur en naarmate zij dieper binnen-Zeeland introkken, moeten zij aan een sedentaire be- woningsvorm de voorkeur hebben gegeven. De toponiemen op -heem (hem), die wij op Walcheren en Noord-Beveland aantreffen en die hier uit de 9e eeuw moe ten dateren, tonen aan dat dit stadium daar al in die eeuw bereikt was30. Ook de laat-9e-eeuwse burgen van Middelburg en Souburg wijzen er op dat de bewoning toen niet meer beperkt bleef tot de kust. In het oosten van Zeeland zijn geen -heemtoponiemen te vinden, maar de genoemde domeinen van de abdij van 28. Dekker, Zuid-Beveland, 26-30. 29. A. Miquel, 'L'Europe occidentale dans la relation arabe d' Ibrahim b. Ya'qüb (Xe s.)\ in: Anna tes, Economies, Sociétés, Civilisations, 21 (1966) 1048-1064; G. Jacob, Arabische Berichte von Ge- sandten an germanische Fiirstenhöfe aus dein 9. und 10. Jahrhundert (Berlijn-Leipzig 1927) (Quel- len zur deutschen Volkskunde, Heft 1). Op één punt wijkt de Franse vertaling af van de Duitse. Waar het Duits heeft 'mit weitem Territorium', heeft het Frans 'de vaste périmètre', zodat deze nadere be paling op de stad slaat. De inhoud van de beschrijving doet ons kiezen voor de Duitse vertaling. 30. Henderikx, 'De ringwalburgen', 79. 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1995 | | pagina 94