Nijvel en de nog te specificeren goederen van de Sint-Baafsabdij staan er garant
voor dat in de 10e eeuw ook daar permanent werd gewoond.
Getuige de - tot nog toe - zeer weinige archeologische aanwijzingen voor deze
permanente bewoning, zullen de nederzettingen nog schaars en klein zijn ge
weest en zal het landschap van binnen-Zeeland inderdaad het armzalige beeld
hebben vertoond, dat de Arabier opviel. Aan de andere kant mag niet over het
hoofd worden gezien dat het geheel van de domeinen aan de kust en de marisci
in het binnenland in de 10e eeuw voor de koning en de abdijen zeker een econo
misch belang vertegenwoordigde. Walcheren - lees: Zeeland bewesten Schelde -
bevond zich onder de belangrijke goederen, die keizer Otto II in 972 als huwe
lijksgift aan zijn echtgenote Theophanu schonk", en in 997 was een tiende deel
van de keizerlijke inkomsten in Walcheren blijkbaar genoeg representatief voor
Otto III om te kunnen dienen als schenking aan het verafgelegen pas gestichte
kapittel van Sint-Adelbert te Aken32. In de 11e eeuw was het 'welvarende' Wal
cheren bekend om de paardenfokkerij33.
De schaapsgronden van Sint-Baaf strekten zich vrij ver landinwaarts uit, in de
10e eeuw zeker ook over Borsele en westelijk Zuid-Beveland. De villae, die de
abdij al omstreeks 800 in Zeeland had, zoeken wij eerder in de kuststreek, maar
helaas zijn de namen ervan in de goederenlijst niet leesbaar. Mogelijk was de
villa Scaltheimdie in het jaar 828 wordt vermeld, één van die domeinen. Om
streeks 830 schreef Einhard, lekeabt van Sint-Baaf, een verslag over de rondreis
van het gebeente van de heiligen Marcellinus en Petrus en over de wonderen die
daarbij plaatsvonden34. Begin juli 828 arriveerden de relieken in de abdij van
Sint-Baaf te Gent, werden er op een altaar gelegd en gedurende drie maanden
tentoongesteld. Einhard ontving na afloop een lijstje van de veertien zieken die
er genezen waren. Zij waren afkomstig uit veertien met name genoemde villae.
Nu kan villa ook eenvoudig dorp betekenen, maar bij zes van de villae gaat het
aanwijsbaar om domeinen van de Sint-Baafsabdij (Machelen, Melle, Achtene,
Wormene. Ouwegem en Bettegem), verder om één van Sint-Amand (Baasrode)
en om één van Sint-Vaast in Atrecht (Bourecq). Uit de villa Scaltheim, gelegen
bij de Scheldemond ('iuxta ostium Scaldis fluminis in maritima Frisionum re-
gione') kwam op 27 september 828 de blinde Germarus naar Gent om het licht in
zijn ogen te herkrijgen. Het is de vroegste Zeeuw, die wij bij name kennen35.
Naar de manier waarop hij op de hoogte is gebracht van de tentoonstelling van
de relieken te Gent kunnen wij slechts gissen, maar wij denken vooral aan con
tacten tussen de abdij en Scaltheim via goederenbezit. Wij weten dat op een ge
geven ogenblik de Scheldemond enorm verbreed is en dat er tussen het huidige
31O HZ, dl. 1no. 42 14-4-972).
32. OHZ, dl. 1, no. 63 (okt.997). Bevestigingen, no. 68 (7-7-1005) en no. 69 (13-8-1005).
33. 'Ex Drogonis translatione sanctae Lewinnae', ed. O. Holder-Egger, MGH SS, dl. 15 (Hannover
1888) 782-789, in het bijz. 789.
34. 'Translatio et miracula sanctorum Marcellini et Petri auctore Einhardo', ed. G. Waitz, MGH.
SS., dl. 15-1 (Hannover 1887) 238-264, in het bijz. 260, 261.
35. Recentelijk heeft T. Polderman, 'De Menapiërs: proto-Zeeuwen of hoe een 'Zeeuw' Romeins
keizer werd', in: Zeeland. Tijdschrift van het Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen 2
(1993) 132-139, getracht aan te tonen dat Marcus Mausaeus Carausius afkomstig was van de
Zeeuwse eilanden. Wij weten echter alleen dat Carausius, die zich in 286 uitriep tot keizer van het
westelijk deel van het Romeinse rijk, een Menapiër was, behorend dus tot een Belgische volksstam
gevestigd in de kuststreek tussen de Scheldemonding en de A in Noord-Frankrijk.
65